Vlak voor Oud en Nieuw kwam vriendin J. eten en zou ik, op speciaal verzoek, pizza maken. (Pizza met gorgonzola, artisjok en olijven, voor wie zulke dingen graag nauwkeuriger wil weten.) Maar toen ik, ongeveer een uur nadat vriendin J. was gearriveerd, routineus aan de knop van de oven draaide om de boel voor te verwarmen, gebeurde er helemaal niets. Geen licht, geen geluid, geen warmte. Ik draaide beduusd de knop heen en weer. Niets. ‘Vanmorgen vloog ze nog’, zei ik. ‘Hoe kan dat nou?’ We deden de klep nog eens open, wierpen blikken in het duister, controleerden daarna de stoppenkast en de lastig bereikbare stekkers onder het aanrecht, maar er was geen oorzaak te vinden. De oven bleef koud. Een dag later, vriendin J. was na een heel redelijke bestelpizza huiswaarts gekeerd, hield de kerstverlichting ermee op. Diezelfde week ging de radiator op de gang ineens niet meer aan. Het lampje boven het gasfornuis stopte ermee. Een schaal brak doormidden. Het droogrek begaf het en zakte als een uitgebeend kadaver ineen. Als voorlopige kers op de taart ging afgelopen nacht, rond tweeën, een van de rookmelders af. Het gekmakend hoge gepiep, waardoor ik in verwarring wakker werd, verdoofde iedere vorm van helder denken. Er was nergens rook, vocht, stof of vuur – alleen dat allesdoordringende snerpen, dat ook met herhaaldelijk resetten niet meer tot bedaren te brengen was, waardoor ik noodgedwongen overging tot het hardvochtig uitrukken van de batterij. Ik foeterde tegen het ding dat het een aard had, zelfs toen ik alweer in bed lag. Vroeger zou ik zoiets een beetje kinderachtig hebben gevonden, maar tegenwoordig denk ik daar anders over. Er bestaat tenslotte een fatsoenlijke manier om kapot te gaan. Dat is bij mensen en dingen niet anders, alleen kun je er bij mensen zelden over foeteren, heb ik moeten constateren. Daarom reageer je je af op dingen die zich niet aan de regels houden. Een ding dat stuk gaat dient immers eerst te vertragen, te haperen, te sputteren, te pruttelen of te flikkeren. Er moeten een aantal waarschuwingen zijn, wat kleine incidenten. Een vals onbehoorlijk borrel borrel, zoals Pfeijffer schreef. Een fatsoenlijk ding neemt de tijd. Het proces van geleidelijk kapotgaan biedt je de kans tot gewenning, geeft ruimte aan afscheid. Je denkt: ik moet maar vast uitkijken naar een nieuw exemplaar. Maar zomaar, vanuit het niets, de geest geven, er ineens mee ophouden, poef, weg – zoiets doe je niet. ‘Alles valt hier ineens uit elkaar’, typte ik de volgende dag aan vriendin J. ‘Straks gaan ook de koelkast en de vaatwasser, de wasmachine en de stofzuiger. En daarna de echt essentiële dingen. De CV-ketel, waterleidingen, muren, plafonds. Dan lig ik hier, onder het puin van mijn eigen welvaart. Het zal natuurlijk wel terecht zijn, maar het is toch jammer.’ Ik klikte op verzenden, maar er werd helemaal niets verzonden. ‘U bent niet verbonden met het internet’, meldde mijn scherm. Daarna ging het op zwart. Iemand moest beslist de maker van beklach in hoogte stelen.

GEBRUKSAANWIJZIG

gelukwens op u aankop van de wonderWTM
voor ingebrukneem steker in contact
bevestigen met aardding (kopcontract
garant voor hoogspan) wacht u voor stap 2

tot warschuwlam epifaneert dan zet
(zie weergaaf) moederknoop in onstand tegen
de klok verschakel pal met neerdruk (9)
zinkrecht ops pel: u aankop is gered

vals onhoorlijk borrel borrel binnen
buikig van u wonderWTM aanhoord
gewis ontzekering vervolg bevelen

in val bestandig onvertoon of minnen
functioneren staken en zovoort
de maker van beklach in hoogte stelen

Ilja Leonard Pfeijffer,
De man van vele manieren: verzamelde gedichten 1998-2008,
Uitgeverij De Arbeiderspers, 2012