In december werd de term ‘post-truth’ uitgeroepen tot woord van het jaar 2016. In januari muntte raadgever van president Trump Kellyanne Conway de term ‘alternative facts’. Een greep uit Nederlands assortiment: DENK beweerde onlangs dat NRC Handelsblad weigerde te verschijnen bij een zitting voor de Raad van Journalistiek terwijl de zitting nog niet had plaatsgevonden. Jan Roos beweerde ten onrechte dat er uit politieke correctheid op de Hogeschool van Amsterdam geen kerstbomen meer in de gangen worden geplaatst. Geert Wilders twitterde een gephotoshopte foto van Alexander Pechtold bij een pro-Hamas-demonstratie. Deze en andere alternatieve waarheden zijn er louter om hun werking, niet om hun correcte weergave van de werkelijkheid. Je kunt er een diepere filosofie in zoeken. De nieuwe waarheid ís wat werkt, dat wil zeggen, wat effect heeft.

Die gedachte wordt wel geassocieerd met het Amerikaans pragmatisme, dat eind negentiende eeuw in de VS ontstond. Onlangs verscheen bij Boom Lessen in pragmatisme, een selectie uit het uitgebreide oeuvre van Charles S. Peirce (1839-1914), een van de grondleggers van dat pragmatisme, vertaald en ingeleid door rechtssocioloog en filosoof Kees Schuyt. Het is de eerste Nederlandstalige introductie op het werk van de negentiende-eeuwse Amerikaanse denker.
Achter de gedachte ‘waar is wat werkt’ gaat eigenlijk een foutieve interpretatie schuil van Peirce’s pragmatisme door zijn vriend, de filosoof en psycholoog William James (1842-1910), vertelt Schuyt. Peirce koppelde inderdaad denken aan handelen en betekenis aan ‘voorstelbare handelingsgevolgen’. Als iets waar is, dan heeft het zeker ook praktische gevolgen of effect, stelde hij. James en het na hem populair geworden Amerikaanse pragmatisme stelden ook het omgekeerde: ‘als het werkt, is het waar’. Dat deze omkering strikt logisch gezien onhoudbaar is, deerde James niet en lijkt momenteel ook verspreiders van nepverhalen niet te ontmoedigen. Zolang het maar werkt.
Charles S. Peirce werd geboren in 1839 als zoon van de hoogleraar wiskunde Benjamin Peirce en groeide op in een intellectueel milieu. Hij studeerde scheikunde aan Harvard en werkte als docent en onderzoeker. Na initieel succes verliep Peirce’s carrière stroef. Ondanks ontslag en armoede werkte hij onverstoorbaar verder aan zijn eigen geschriften. Dat deed hij op zijn zolderkamer; als zich schuldeisers aandienden, haalde hij de ladder op. Zijn werk bleef grotendeels ongepubliceerd en Peirce stierf onbekend en onbemind. ‘Ik ben iemand over wie critici nooit iets goeds te zeggen hadden. Als zij geen mogelijkheid zagen om me te beledigen, hielden ze hun mond’, schreef hij. Na zijn dood verkocht zijn vrouw al zijn geschriften, tachtigduizend vellen, voor een habbekrats aan de Harvard Library.
Het werk van Peirce wordt, aldus Schuyt, gekenmerkt door ‘waarheidsliefde en respect voor de bewijskracht van de feiten’. Peirce geloofde stellig in de waarheid, zij het in de vorm van wat filosofen een ‘consensustheorie’ noemen: de waarheid bestaat in ‘agreement of all inquirers after far enough investigation’. Misschien kennen we hem nu niet, die waarheid, maar dan minstens in ‘the far distant future’ en dan toch in ieder geval bij benadering. Tegelijkertijd was Peirce diep doordrongen van de feilbaarheid van het menselijk redeneervermogen. Hij refereert dan ook aan zijn eigen werk met de term ‘feilbaarheidsdenken’, want ‘de eerste stap om iets uit te zoeken, ligt in de erkenning dat je nog niet genoeg weet’. Bij Peirce leidde dit besef van onze feilbaarheid opvallend genoeg niet tot een vergaand (epistemologisch) scepticisme. Geldige kennis is volgens hem wel degelijk mogelijk, maar het idee van onfeilbaarheid in de wetenschap noemt Peirce ‘onvoorstelbaar komisch’. Het enige wat we kunnen doen is zorgvuldig redeneren en onze hypothesen gezamenlijk kritisch blijven onderzoeken.
Dat zorgvuldig redeneren is een ‘kunst’ waarin we ons moeten bekwamen. ‘Wij zijn ongetwijfeld in de hoofdzaak logische dieren, maar we zijn dat niet in perfecto’, schrijft Peirce in het artikel Vier manieren om een overtuiging te bevestigen, ‘De meesten van ons bijvoorbeeld zijn van nature optimistisch en hoopvoller dan logica zou rechtvaardigen.’ Ook hebben we een natuurlijke voorkeur voor de overtuiging boven de twijfel. De overtuiging is bevredigend. En aan dat bevredigende gevoel hebben we vaak al genoeg. Het waarheidsgehalte van de overtuiging speelt hierin nagenoeg geen rol: ‘Zodra een sterke overtuiging bereikt is, zijn wij volledig tevreden gesteld, of de overtuiging nu waar is of niet.’ Niet voor niets vereisen twee van de door Peirce besproken manieren om een overtuiging te bevestigen – het vooroordeel en (goddelijk) gezag – nauwelijks enig denkwerk. Wie echt gaat denken gaat immers al snel echt twijfelen. Twijfel is irritant en gaan we liever uit de weg.
Het is het inmiddels uitgebreid bestudeerde en beschreven fenomeen van ‘confirmation bias’ waaraan Peirce hier raakt: wij zien bij voorkeur alleen bevestigingen van onze overtuigingen en opinies, hoe irrationeel die ook mogen zijn. En we herzien onze mening zelden op basis van (nieuwe) feiten. Wie dus alternatieve waarheden de wereld in helpt, weet dat wie daarvoor ontvankelijk is zijn opinie niet één-twee-drie zal bijstellen wanneer de alternatieve waarheid wordt weerlegd. ‘De stekker wordt er bij ouderen met een migrantenachtergrond sneller uitgetrokken’, beweerde DENK-voorman Tunahan Kuzu. ‘Dat is niet erg waarschijnlijk en op zijn minst de vraag – één die kan leiden tot een zinnig gesprek over “cultuursensitieve” zorg’, was grosso modo de reactie. Maar wie luisterde daar nog naar, behalve zij die al overtuigd waren van het ongelijk van Kuzu? ‘Iemand kan door het leven gaan en systematisch alles uit zijn gezichtsveld laten wat een verandering in zijn mening zou kunnen veroorzaken’, wist ook Peirce. In onze moderne ‘filterbubbels’ wordt die eeuwenoude neiging ook nog eens gefaciliteerd door bijvoorbeeld de algoritmen van Facebook. Maar Peirce was en bleef een optimist: uiteindelijk verliest deze struisvogeltactiek het altijd. In ‘een of ander “gezonder” ogenblik’ komen we er toch altijd weer achter dat er anderen zijn, die er anders over denken. Dat brengt ons aan het twijfelen. Die twijfel noopt ons tot (wetenschappelijk) onderzoek, dat weer tot een tijdelijke overtuiging leidt. Enzovoort. De waarheid is langetermijnwerk, sleutelen aan het vlot waar we zelf op ronddobberen, klussen aan het huis waarin we al wonen. Dat werkt eigenlijk helemaal niet lekker, maar het is wel waar.