Medium cecile 20en 20elsa 20xandra

Ze werden opgevoed met de grootste idealen, de zusters Cécile en Elsa De Jong van Beek en Donk. Vóór hun geboorte hadden hun ouders zich al verdiept in de nieuwste pedagogische inzichten en besloten dat hun kinderen niet geknecht zouden worden door conventie en streng klassikaal onderwijs. Ze lieten zich inspireren door de vooruitstrevende ideeën van opvoedkundige Friedrich Fröbel, die meende dat kinderen zich vrij moesten ontplooien, terwijl de moeder zich beperkte tot liefdevolle duwtjes in de richting van zelfbeheersing en de beteugeling van egoïsme. De kindertijd van Cécile en Elsa was zo een pedagogisch laboratorium, waarin zelfontwikkeling voorop stond.

Hun ouders – de jonkheer Jan de Jong van Beek en Donk en gravin Anna Nahuys – leefden daar bovenop voor dat hun hoge geboorte verplichtingen schiep voor de maatschappij. Noblesse oblige. Als verliefd stel lazen ze elkaar in een duinpan in Scheveningen Max Havelaar voor en dat was kenmerkend voor ‘de hooggestemde mengeling van ethiek, rebellie en sociaal engagement’ die ze deelden. Hij was een sociaal liberaal die zich stortte op de sociale kwestie; zij zette zich in voor de eerste Nederlandse vrouwenvereniging, Arbeid Adelt, die streed voor het recht op werk voor verarmde dames. En dat volgens het adagium van jonkheer Jan: ‘Rood doch niet onbeleefd’.

Cécile en Elsa groeiden zo op als eigenzinnige freules die beiden een bijzonder leven leidden. Cécile (1866-1944) trouwde met een rijke man, Adriaan Goekoop, de grootste projectontwikkelaar van Den Haag, die later nog in het Catshuis zou wonen. Ze was feministe en drijvende kracht achter de tentoonstelling voor vrouwenarbeid in 1898, een van de hoogtepunten van de eerste feministische golf. Ze schreef daarnaast Hilda van Suylenburg, de ‘Negerhut van Oom Tom’ van de Nederlandse vrouwenbeweging, een tendensroman die meer verkocht dan al het werk van Couperus en Van Deyssel bij elkaar. Ondertussen was haar huwelijk met de depressieve Goekoop ontwricht. ‘Niets is zoo machtig om eigen smart op den achtergrond te dringen, als het zich hartstochtelijk absorbeeren in een groot algemeen belang. Het werkt als een hefboom, ons oprichtend uit de diepten van zelfmedelijden en zelfzuchtig neerzitten’, schreef ze blijmoedig, maar ze viel toch in een diepe afgrond toen haar man haar het huis uitzette. Het leverde haar het nodige leedvermaak op van haar tegenstanders: de ‘tactvolle regentesse van het feminisme’ was nu een beklagenswaardige gescheiden vrouw.

Cécile verhuisde naar Parijs, kreeg daar een verhouding met de Franse beeldhouwer Émile-Antoine Bourdelle en hertrouwde later met de gevluchte Poolse jood Michel Frenkel, met wie ze nog een zoon zou krijgen. Maar ook in Parijs leefde ze naar haar idealen: ze wist te voorzien in haar eigen onderhoud door journalistieke artikelen te schrijven voor Nederlandse kranten. De ruime alimentatie die ze van Goekoop kreeg, schonk ze aan haar zuster Elsa, aan talloze armlastige kunstenaars en armen. In de loop van de jaren zou ze steeds bigotter worden. Ze bekeerde zich tot het katholicisme, verbond zich aan de conservatieve reactionaire beweging Action Française en eindigde als geëxalteerde antisemiet.

Elsa (1868-1939) zette haar strijdlustigheid vooral in voor de genialiteit van haar man, de componist Alphons Diepenbrock. Haar zuster had nog geprobeerd haar te verleiden rechten te studeren en de eerste gepromoveerde juriste van Nederland te worden, maar dat was niet te combineren met de relatie met een veeleisend kunstenaar, die bovendien niet veel op had met vrijgevochten vrouwen. Ze zou wel de eerste logopediste van Nederland worden en zo een groot deel van het gezinsinkomen verdienen.

Diepenbrock had een ziekelijke moederbinding. De protestantse Elsa moest voor hun huwelijk beloven dat zij hun kinderen katholiek zou opvoeden; het huwelijk had hoe dan ook veel voeten in aarde en zelfs Cécile, die daartoe speciaal naar de paus afreisde, kon niet bewerkstelligen dat het paar voor de kerk kon trouwen. Diepenbrock was door dit alles niet in staat de liefde met zijn vrouw te bedrijven. Toen hij verliefd werd op zijn leerlinge Johanna Jongkindt was hij wel tot erotiek in staat en kregen Elsa en hij twee dochters, maar jarenlang zou er sprake zijn van een complexe driehoeksrelatie. Later zou Elsa hem met gelijke munt terugbetalen door een hartstochtelijke verhouding te beginnen met de jonge, druistige componist Matthijs Vermeulen.

Het is de grote verdienste van Elisabeth Leijnse dat ze de freules, voetnoten van de geschiedenis, een nieuw leven heeft gegeven. Haar biografie Strijdbare freules is veel meer dan het verhaal van twee eigengereide vrouwen, ze geeft ook een buitengewoon rijk beeld van heel wat aspecten van Nederland aan het eind van de negentiende eeuw tot aan de Tweede Wereldoorlog. Van het bloeiende sociaal-liberalisme tot het elan van en gekibbel in de vrouwenbeweging. Van de Wagner-cultus waar beide zusters door gegrepen waren tot hun afkeer van de decadentie van Louis Couperus – hun moeder was een morfiniste geweest, en ze hadden haar met pijn en moeite van die verslaving afgeholpen. Van de pogingen van de zussen het gebruik van zeldzame vogelveren op dameshoeden af te schaffen middels de ‘Bond ter bestrijding eener gruwelmode’ (voorloper van de latere vogelbescherming) tot het ‘Kneippen’, de spirituele natuurgeneeskunde volgens de Beierse priester Sebastian Kneipp, waar de zusters elkaar toe aanzetten. Via het huwelijk tussen Elsa en Diepenbrock schildert Leijnse ook nog het muziekleven aan het begin van de twintigste eeuw; grootheden als Willem Mengelberg, Gustav Mahler en Arnold Schönberg kwamen bij hen over de vloer.

De zussen wilden zeldzame vogelveren op dameshoeden afschaffen met de ‘Bond ter bestrijding eener gruwelmode’

Maar Strijdbare freules leest bovenal als een fijnzinnige psychologische roman. Leijnse had het geluk gedurende haar onderzoek steeds meer intiem materiaal tot haar beschikking te krijgen. Anna Nahuys, de moeder van Cécile en Elsa, had gedurende hun jeugd geïllustreerde familieboeken over hen bijgehouden. Ze hadden decennia in een grote kist gezeten die was opgeslagen in de kluis van een bank. De kist werd ontdekt toen de bank opslagruimte tekortkwam en lang gesloten kluizen opende. Daarnaast waren er de uitgebreide correspondentie tussen de zussen, de briefwisseling tussen Diepenbrock en zijn minnares, de dagboeken van Elsa – bij elkaar ‘goud’: ‘duizenden bladzijden onbekende bronnen van en over twee daadkrachtige en intelligente vrouwen uit de hoogste kringen, betrokken getuigen van historische veranderingen waarvan ze soms zelf de hefboom waren’.

Door dat ‘goud’ kreeg Leijnse toegang tot het innerlijk leven van de freules en kon ze ook de verhouding tussen beide zussen schetsen. Aanvankelijk was die symbiotisch, de zussen vonden vooral een klankbord bij elkaar, maar na verloop van tijd raakten ze van elkaar verwijderd. Cécile voelde zich door Elsa verraden toen zij bij haar scheiding partij koos voor haar man. Elsa voelde zich bedild door Cécile, omdat die haar wilde modelleren naar haar rebelse romanpersonage Hilda, die wél de rechtenstudie afrondde. En toen Cécile steeds fanatieker katholiek werd en ze Elsa steeds ijveriger probeerde te bekeren, vond deze haar ronduit onmogelijk.

Tegelijkertijd springen ook de overeenkomsten tussen de freules in het oog. Beiden trouwden met een man die hen niet lichamelijk kon beminnen – Leijnse oppert zelfs dat het huwelijk tussen Cécile en Goekoop nooit geconsumeerd is. Beiden leden onder de overspeligheid van hun man, beiden leerden toch passie kennen. Al moest ze er heel lang niets van hebben, uiteindelijk bekeerde ook Elsa zich tot het katholicisme. En allebei keken ze aan het eind van hun leven met gemengde gevoelens terug op hun onconventionele kindertijd. Elsa bedacht dat ze wel heel wereldvreemd waren, toen ze jong waren, onwetend en vol hoogdravende gedachten. Cécile rekende in haar laatste boek, de katholieke bekeringsroman Bij de waskaarsen, af met de ideologie van hun ouders. Fanatisme was de grootste menselijke fout volgens haar vader, maar niet de roomsen waren fanatiek, vond zij nu, dat waren de ‘apostelen van de tolerantie’ die zich niet konden openen voor de waarheden van Rome.


Erik Hazelhoff Biografieprijs

Op 10 mei wordt de tweejaarlijkse Erik Hazelhoff Biografieprijs uitgereikt voor de beste Nederlandstalige biografie. In deze Dichters Denkers is er aandacht voor de vijf genomineerde boeken. Twee daarvan werden al besproken: Vic van de Reijt noemt Arjen Fortuins Geert van Oorschot, uitgever (Van Oorschot, 763 blz., € 45,-) een dubbelbiografie van de man en van zijn uitgeverij. ‘Fortuin heeft het familieverhaal buitengewoon knap gereconstrueerd en hij stelt daarmee de bedrijfsgeschiedenis zowel in het licht als in de schaduw.’

Koen Kleijn vindt Léon Hanssen in De schepping van een aards paradijs: Piet Mondriaan 1919-1933 (Querido, 624 blz., € 39,99) ‘meesterlijk trefzeker’. ‘Hij heeft een vrijmoedige, geestige pen en toont geen enkel ontzag voor de hoogdravende kunsttheorie.’

Beide recensies zijn terug te lezen op groene.nl


Beeld: Cécile in Mexicaanse out t met Elsa, januari 1894 (Foto uit het besproken boek)