In de beroemde Berlijnse universiteitskliniek Charté wordt eind negentiende eeuw een meisje geboren, dochter van de drankzuchtige nachtwacht en ziekenverzorger Paul Mahlow. Haar moeder, zigeunerin, moet de geboorte bekopen met haar leven. Henriëtta is altijd bij haar vader en groeit op in het Charté, daar ook worden haar dromen geboren en rijpt haar plan dat ze met een ijzeren wil zal doorzetten. Behalve nieuwsgierigheid en intelligentie bezit ze een mateloze eerzucht. Die heeft ze ook wel nodig, want als ze assistente wil worden van de beroemde tuberculoseonderzoeker Robert Koch, wijst deze erop dat vrouwen niet studeren, zomin als ze in een laboratorium thuishoren, laat staan bij anatomische practica.

De dag van afrekening en instorting is die waarop haar vader op de krankzinnigenafdeling terechtkomt en zij bij een examen de misogyne professor te lijf gaat – dat heb je als je uit een achterbuurt komt. Niemand vermoedt daarna dat zij de auteur van een baanbrekend artikel is. Zelfs haar naasten herkennen haar niet wanneer ze als man verkleed onder de naam Henri Wittig college loopt en examen doet. Misschien hebben de heren niet eens in de gaten dat ze van haar vindingen gebruikmaken. Zo is Henri-Henriëtta niet alleen getuige maar ook direct betrokkene bij de grote doorbraak in het tuberculoseonderzoek.

Dat is tevens het meest intrigerende deel van de roman: de feitelijke geschiedenis van het zoeken naar de bacillen, het gekaats over en weer van hypothesen, de opwinding onder het publiek (welgestelde zieken die het Charité belegeren). Maar net als de onlangs verschenen Oostenrijkse roman De pestdagen over de ontdekking van de pestbacil, moest ook dit kennelijk een roman worden, dus worden behangen met liefdesaffaires. De vriendschap van Henriëtta met de even oude dochter van een hoogleraar is interessant, maar hangt er zo’n beetje bij.

Volgens goed naturalistisch recept werken milieuverschillen in alles door. Als onze heldin uit berekening toch maar trouwt met een postdirecteur, stort na de scheiding haar hele levensproject in. Ze komt in de gevangenis en eindigt als verpleegster. Aan haar Italiaanse geestverwant, professor Cassini, houdt ze uiteindelijk alleen een zoon over: slachtoffer van hun levensleugen, zoals haar geestelijke tweelingbroer zegt. Maar eind goed al goed: de dochter uit het verstandshuwelijk zal de eerste vrouw zijn die in het Charité het scalpel hanteert, Anna ‘de dochter van Henriëtta Mahlow en Henri Wittig’.

Iets te veel een feministisch heiligenleven, een goed gedocumenteerd beeld van een episode uit de sociaal-medische geschiedenis en een armenwijk van Berlijn; en een dokters- of zo men wil verpleegsterroman.