Speciale postzegel met scène uit De droom van de rode kamer, de achttiende-eeuwse roman van Cao Xueqin, China, 2018 © Imagine China / ANP

De droom van de rode kamer is in integrale Nederlandse vertaling verschenen. Het werd tijd. In het Engels, Frans en Duits bestaan vertalingen al decennia. De Hongloumeng, gepubliceerd aan het eind van de achttiende eeuw, is de langste roman uit de Chinese literatuur en veruit de meest geliefde. Hij bestaat in het Chinees in ontelbare complete, verkorte en becommentarieerde uitgaven, in bewerkingen tot stripverhaal, in versies voor kinderen, in speelfilms en televisieseries. Over de roman zijn duizenden boeken en artikelen geschreven. Jaarlijks studeren Chinese studenten op alleen dit boek af. Er zijn in China themaparken aan het boek gewijd.

De roman wordt bevolkt door 448 verschillende personages die in totaal met 561 namen worden aangeduid. Van hen zijn er 55 met de achternaam Jia. Deze grote familie bewoont, met haar ontelbare huisknechten en dienstmeisjes, twee herenhuizen met een parktuin. Hun lotgevallen, en hun verval door toedoen van hun eigen overtrokken aspiraties en de politieke verwikkelingen, zijn sterk geïnspireerd op de familiegeschiedenis van de auteur, Cao Xueqin. Volgens zijn vrienden zat die ‘de hele dag aantekeningen te maken van gesprekken en verhalen, en vroeg hij om niet meer dan een kom rijst en wat wijn om daarmee, blootsvoets in zijn kamertje op een krukje aan een eenvoudige tafel gezeten, door te werken aan zijn roman’.

Het is niet helemaal een roman in de gebruikelijke westerse betekenis van het woord. Een illustratieve scène is die van het bezoek dat de dochter des huizes, inmiddels opgenomen in de keizerlijke harem, aan haar familie mag brengen. Dat zit zo: de Jia’s zijn vooraanstaande superrijken in de hoofdstad maar ze zijn volstrekt afhankelijk van de gunst van het hof. Van dit bezoek hangt dus letterlijk hun voortbestaan af. De voorbereiding wordt gedetailleerd beschreven: ‘Mevrouw Wang bleef dag in dag uit in de weer, tot alles tegen de tiende maand uiteindelijk gereedkwam: toezichthouders hadden de boeken nagekeken, de antieke snuisterijen waren uitgestald, alle dieren – van kraanvogels, herten en hazen tot kippen en ganzen – waren gekocht en in de Tuin uitgezet, er waren twintig operastukken gerepeteerd en de groep jonge nonnen had soetra’s ingestudeerd.’

Op de grote dag van het familiebezoek van de Verheven Gade ‘stond iedereen met een adellijke titel, vanaf moeder Jia tot aan de laagste rang, in vol ornaat klaar. In de Tuin wapperden draperieën met kronkelende draken en vanen met bonte feniksen, goud en zilver schitterden, edelstenen glansden, gemengde geuren stegen op van de wierookbranders, vazen waren gevuld met winterharde rozen. Het was muisstil, er was geen kuchje te horen’.

Maar dan komt er een eunuch van het paleis zeggen dat ze moeten wachten. De Verheven Gade moet tot boeddha bidden, aan een banket aanzitten, de lampionnen bekijken en nog meer, ze komt pas tegen de avond. Op dat uur ziet het gezelschap eunuchen te paard aankomen, met zachte trom en muziek. ‘Twee aan twee droegen ze drakenbanieren en feniksvanen, pauwenstaarten en paleiswaaiers, of gouden wierookvaatjes waarin het keizerlijke aroma brandde. Daarna kwam er een goudgele parasol met een gekromd handvat en zeven feniksen erop.’ Zo gaat het nog even door tot ‘acht eunuchen naderden met een gouden keizerlijke draagstoel’.

Cao Xueqin was geen beroepsauteur. Hij kwam uit een familie van rijke handelaren die het goed deed bij het hof. Zijn grootvader was ook dichter en had met de keizer in de klas gezeten. Een vrouwelijk familielid werd in de keizerlijke harem opgenomen, wat (dus) ook in de roman een belangrijke gebeurtenis is. Toen Cao Xueqin een tiener was, ging het mis met de familie. Dat was rond 1728. De keizer overleed en zijn opvolger wilde schoon schip maken. Dus verloor de familie Cao veel van haar aanzien en haar inkomsten. Dit verval is het thema van de laatste hoofdstukken van de roman. Het hof nam bezittingen in beslag onder het voorwendsel dat de familie schulden had bij de overheid. De familie vertrok uit de zuidelijke hoofdstad Nanjing en vestigde zich in een buitenwijk van Beijing. Een tijdgenoot getuigde dat Cao Xueqin ‘corpulent was, donker van tint, elegant en een buitengewone verhalenverteller’. Het ging hem echter niet goed, hij droeg zijn jas binnenstebuiten en mompelde in zichzelf. Hij verdiende een schamel inkomen met de verkoop van schilderijen. Hij was een zware drinker.

De keizers van de Qing waren Mantsjoes, afkomstig uit de noordelijke steppen, maar werden Chinezer dan de Chinezen. De eerste Qing-keizers legden grote kanalen aan, domineerden de buurlanden, boden met ambtelijke examens kansen aan nieuw talent, gaven ‘kuise vrouwen’ een betere positie. De keizer die de Cao’s in de vernieling hielp was van een ander type: volgens tijdgenoten was hij ‘uiterst capabel maar rigide, achterdochtig en jaloers’. Hij gooide de bureaucratie overhoop en voerde sluwe hervormingen door met vertrouwelingen op sleutelposities. Hij schroefde de belastingen op. De bevolking nam snel toe, maar de armoede ook. Ziehier het scenario voor een familietragedie.

Jaren geleden las ik het boek voor het eerst in het Nederlands en vertaalde zelf het eerste hoofdstuk uit het Chinees. De roman had me helemaal gegrepen. Dat wil zeggen: wat ik ervan gelezen had. Want de versie die ik las was een vertaling van een samenvatting, gemaakt door de Duitser Franz Kuhn in 1946. De nu gepubliceerde integrale vertaling heeft 2150 pagina’s. Vergelijk dat met Musils Der Mann ohne Eigenschaften of Tolstojs Oorlog en vrede, beide zo’n 1300 bladzijden. De cyclus À la recherche van Proust, ja, die is wel langer.

De gedichten zijn vaak raadselachtige voorspellingen over hoe het met de personages zal aflopen

Wat wint de lezer met een volledige vertaling? Niet het gemak. Ten eerste, de Droom is gebaseerd op de immense complexiteit van relaties tussen de personages. Hoe oud en jong, familie en geen familie, meester en bediende, voornaam en nederig met elkaar omgaan, wordt vooral in dialogen geschetst. Deels is de conversatie op rijm: men daagt elkaar uit voor dichtwedstrijden of citeert uit klassieke werken. Die gedichten zijn vaak raadselachtige voorspellingen over hoe het met de personages zal aflopen.

Het tweede ongemak is dat van de culturele eigenaardigheden. De Nederlandse lezer is met veel niet vertrouwd: de mores van de elite, de keizerlijke bureaucratie, de omgang met geld en goederen. Het derde ongemak van een vertaling is vooral een gemis: voor de Chinese lezer is de Droom een schatkamer van eindeloos gevarieerd taalgebruik, dat is in een andere taal nooit helemaal over te brengen.

Maar voor wie bereid is zich aan het lezen over te geven, is De droom van de rode kamer puur plezier. Het draait in de roman om de jongeman Baoyu, ‘Kostbare Jade’, beoogd erfgenaam van de familie. Hij is geboren met een stuk lichtgevende jade in zijn mond, een overblijfsel van het bouwwerk waarvan de hemel is gemaakt. Hij heeft weinig interesse in de studie, tot ergernis van zijn vader. Hij is dol op vrouwelijk gezelschap. Vooral vier vrouwen zijn belangrijk.

De eerste is Daiyu, ‘Donkere Jade’, een nicht van Baoyu en zijn grote liefde. Ze is mooi, heeft een groot talent voor dichten, maar is ook zwak van gezondheid, gevoelig en jaloers. Ze wordt naar het einde van de roman (en haar leven) steeds angstiger. De tweede is Baochai, ‘Kostbare Haarpen’. Ook zij is een schoonheid (van een jaar of vijftien, veel hoofdpersonen zijn nog tieners). Maar anders dan Daiyu heeft ze een opgewekt humeur, is ze tactvol en evenwichtig. Ze draagt een ketting met een gouden hangslot die een pendant is van de steen waarmee Baoyu in de mond geboren werd, die twee lijken dus voorbestemd. Vrouw nummer drie is aangetrouwd en een generatie ouder. Xifeng, ‘Zegevierende Feniks’, is een hoogst intelligente verleidster. Ze bemoeit zich met alles in de familie en is duidelijk uit op gewin. Ze wordt bewonderd, gevreesd en gehaat. De vierde vrouwelijke hoofdpersoon is Keqing, ‘de Eerbiedwaardige’. Ze is zacht en meegaand, de favoriet van de oudere vrouwen. Over haar heeft Baoyu zijn eerste erotische droom. Ze overlijdt vroeg in de roman, maar haar dood en leven blijven tot het einde een enigmatische rol spelen. Wat betekende de affaire met haar schoonvader? Heeft ze zelfmoord gepleegd?

Naast de aristocratische vrouwen spelen tientallen dienstmeisjes een rol in het boek. Die kregen van hun meesters namen als Avondwolk, Domkopje, Ekstertje, Kikkertje of Windveertje. Het dienstmeisje Bekoring heeft voor de jonge Baoyu bijzondere betekenis: zij wijdt hem in in de liefde.

De vertaling is een grootse prestatie. De drie vertalers werkten er twaalf jaar aan. Ze deden elk hun deel, overlegden intensief, kwamen gaandeweg tot afspraken over aanspreektitels, grammaticale constructies, tussenvoegsels en uitroepen. Ze voegden voetnoten toe bij voor Nederlanders onbekende gebruiken en locaties. Het resultaat is heel dienstig aan de leesbaarheid. Er is kwistig gestrooid met woordjes als ‘nou’ en ‘toch’ en ‘zeg eens’. Er is een rijk repertoire gebruikt van Nederlandse uitdrukkingen, ook de meer ouderwetse, als ‘een poets bakken’, ‘het naadje van de kous willen weten’, ‘vervrolijkt’ of ‘fleemkous’. De vertalerstoon is nogal eens gemoedelijk: er wordt vaak ‘gekletst’ in plaats van geconverseerd, het is nogal eens ‘gezellig’ en dan ‘neemt men het ervan’. Dat garandeert leesbaarheid, maar het nadeel is dat je soms eerder je tante hoort praten dan een adellijke mevrouw uit het China van driehonderd jaar geleden.

Wel hebben de vertalers de taalregisters van de personages goed getroffen. Als de vader van de keizerlijke gade haar in zijn eigen huis mag spreken, vanachter een gordijn, slaat hij vanzelfsprekend een vormelijke toon aan: ‘Als onbeduidend onderdaan met schamele have had ik nooit durven hopen dat er zich te midden van onze duiven en hennen een ware feniks zou verheffen. Dankzij de hemelse genade en onze voorouderlijke deugden zijn in uw persoon, Hoogheid, de fijnste essenties van de natuur en de grootste verdiensten van onze voorvaderen verenigd’, enzovoort. Het taalgebruik van minder voorname personages is heel wat volkser, zoals: ‘Hoe kunnen wij met onze snufferd nu met goed fatsoen bij die mensen aankloppen?’

Gezien de enorme klus van de vertaling is het nawoord nogal mager. In twee dozijn pagina’s gaat het over tekstedities, de achtergrond van de auteur en de uitdagingen van het vertalen. De toon van het nawoord is soms vermanend. Zoals wanneer de ‘oplettende lezer’ wordt aangesproken: ‘De roman vraagt erom meerdere keren gelezen te worden. Bij de eerste keer kun je je laten meeslepen (…) bij de tweede keer meer aandacht opbrengen voor de filosofische en spirituele dimensie en zo doordringen tot het wezen ervan.’ Hoeveel lezers, vraag je je af, beginnen na de tweeduizend pagina’s nog eens?

De droom gaat over schijn en werkelijkheid, vredige en gewelddadige dood, hetero- en homoliefde, integriteit en corruptie. Veel passages zijn geladen met liefde en erotiek, andere met dreiging, zoals bij de politie-invallen aan het eind. Westerse lezers leren er meer uit over traditioneel China dan uit enig ander boek. Die wereld is zowel wonderlijk anders als wonderlijk overeenkomstig met de onze.

Daan Bronkhorst is sinoloog en vertaler