Ook nu spelen echte documenten een rol, deze keer gaat het om overgeleverde Hebreeuwse tekstfragmenten over de reis die een vrouw uit hogere Normandische kringen in de elfde eeuw ondernam. Ze trouwde tegen de zin van haar ouders met een joodse jongen, bekeerde zich tot de joodse religie. Ze moesten vluchten. Haar man werd onderweg vermoord, ze raakte haar kinderen kwijt, ze stierf na veel omzwervingen uiteindelijk in Frankrijk. Aangrijpende geschiedenis. Haar naam? Onbekend. Hertmans zou Hertmans niet zijn wanneer hij niet zijn kans schoon zag zijn schrijverschap in te zetten voor deze bijna vergeten, welhaast mythische vrouw. Er is verder vrijwel niets over haar bekend. Hertmans bedacht haar naam, verzon haar leven, haar reisroute, haar geschiedenis en probeerde met behulp van andere minieme, historische bronnen aannemelijk te maken dat zij enige tijd in joodse kringen in wat nu Caïro heet woonde.

Een klassiek voorbeeld van een historische roman, zou je zeggen. Maar de schrijver geeft aan deze geschiedenis een merkwaardige draai, waar ik met zowel bewondering als verbazing naar heb zitten kijken. Is dit een nieuw type historische roman? Hertmans laat een ik-figuur vanuit het heden het verhaal bedenken en vertellen. Die ik is Hertmans zelf. Een man die al jaren zijn vakanties doorbrengt in het kleine, onooglijke plaatsje Monieux waar zich stokoude resten bevinden van een vroegere joodse gemeenschap. Zou het niet kunnen dat die vrouw hier ooit was? Ja, dat zou kunnen. Als je dit soort mogelijkheden laat liggen moet je geen schrijver worden. En dus bedenkt deze Hertmans ter plekke een geschiedenis van de vrouw, hij vult de gapende leemtes op uit het weinige wat bekend is, geeft haar een milieu, compleet met details over het Normandische ridderschap, een relatie, een drijfveer. Hoe ze uit Rouen op de vlucht sloeg met haar man, hoe ze in Narbonne terechtkwam, hoe ze verder op de vlucht sloeg, hoe ze in Marseille belandde. Hoe ze overstak naar Alexandrië. Fictie, gebaseerd op anderhalf A4’tje documentatie. Knap bedacht en goed uitgewerkt. Gevuld met veel kennis van zaken beschreven uitstapjes in de geschiedenis van die tijd. De positie van joden, het ontstaan van kruistochten, het dagelijks leven.

Hertmans, ik bedoel nu de schrijver Hertmans, niet die gelijknamige verteller van deze roman, ontsnapt daarbij niet aan beelden die we uit jongensboeken kennen. Waarin uiterst nare Normandische ridders, valse priesters, laffe bestuurders de bevolking terroriseren en de lagere stand zich wentelt in viezigheid. ‘Door de grasvlakte bij de rivier rijdt tegen de avond een groep ridders, aangevoerd door de beruchte Raymond van Toulouse, een eerzuchtige edelman van bijna vijftig die zijn oog op het dorp laat vallen, zich omdraait op zijn gedrapeerde schimmel en naar een van de mannen roept: hoe heet dat arendsnest tussen de rotsen?’ Of neem deze beschrijving: ‘De westerse wereld wordt steeds onrustiger. Onheilsprofeten, bedelaars en ketters trekken door het land, ze verkondigen boodschappen die het goedgelovige volk opruien en in verwarring brengen’. En iets verderop: ‘De ridderstand heeft vrij spel op het platteland en houdt de bevolking, die eeuwenlang relatief vrij kon leven, strikt onder de knoet.’

De westerse wereld wordt steeds onrustiger. Onheilsprofeten, bedelaars en ketters trekken door het land’

Middeleeuwenkitsch. Moeilijk aan te ontsnappen wanneer je een breed beeld van deze periode wilt schetsen, maar toch. Daarnaast zet hij zich, zichtbaar en voelbaar, ongegeneerd in voor deze interessante vrouw en geeft haar een plaats in vele ontroerende en sentimentele scènes.

Het eigenaardige en bijzondere aan deze roman is dat de vertellende Hertmans alle details van de vlucht van de vrouw door Frankrijk naar Marseille eerst verzint en die vervolgens in het heden in de auto nareist. Hij controleert zijn eigen verzinsels. Er is niets over de werkelijkheid van haar reizen overgeleverd, ze was in Narbonne, dat is alles. Hertmans slaat er een slag naar, zoals het hoort in een historische roman. Hij bedenkt waar ze liep, waar ze overnachtte, wat er gebeurde, hoe het eruitzag. Maar in de roman reist hij deze fictie achterna! En maakt er werkelijkheid van. Dat levert beschrijvingen als deze op: ‘In de buurt van Montigny-le-Chartif kuier ik in wat er overgeleverd is van het bos waar David en Vigdis voor het eerst hebben gevrijd.’ Maar die plek heeft de vertellende ‘ik’ toch echt zelf bedacht. Kuierde Hertmans daar ‘echt’ rond? Ook daar begon ik aan te twijfelen. Ga je als schrijver rondlopen op een plek waar je figuren nooit geweest zijn? Ga je een autoreis door Frankrijk maken langs dorpen, plaatsjes, gehuchten (je kunt de reis met de kaart van Frankrijk in de hand navolgen) die je zelf als mogelijke locaties hebt bedacht? En waarvan de lezer weet dat de personages ‘in het echt’ daar met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid nooit geweest zijn? En dan net doen alsof het echt is? Op verschillende plaatsen schrijft de vertellende Hertmans dat het niet duidelijk is wat er precies gebeurde. We kunnen er alleen naar raden. Ja, zeg dat wel. En vervolgens gaat de verteller/schrijver ontroerd rondlopen in zijn eigen fictie. Hier waren ze, hier sliepen ze. Raar is het, bizar zelfs.

Ik moest er eerst om grinniken, dat geef ik toe, hoe gek wil je het hebben. Maar daarna volgde bij mij ook bewondering. Waarom niet? Hertmans voelde zich met hart en ziel betrokken bij het leven van deze tragische vrouw, dat is in deze roman boven alle twijfel verheven. Dus besloot hij zichzelf in de roman te begeven. Wat ik bedacht heb, is nog echt ook. Waarom zou je je iets moeten aantrekken van deprimerende en op vage conventies berustende ‘wetten’ over fictie? Respect!


Beeld: Narbonne, Saint Just et Saint Pasteur-kathedraal ( Sylvain Sonnet / Hemis.fr / Getty Images)