11 september 2001 is nu reeds een historische datum. Die dag vond de ongetwijfeld meest geciteerde gebeurtenis van de actuele geschiedenis plaats. De aanslagen in New York en Washington werden snel vergeleken met de aanval op Pearl Harbor op 7 december 1941. Na de aanval op Pearl Harbor keerden de Verenigde Staten zich plotsklaps tegen het fascisme van Hitler, Mussolini en Hirohito. Ze zetten toen alle middelen in zelfs de ethisch omstreden atoombom om de vijand te verslaan. Sinds 9/11 gebeurt in feite hetzelfde. De VS hebben de totale oorlog verklaard aan het terrorisme en ze laten zich daarbij niet afleiden door morele bezwaren van andere staten. Toch is het verschil tussen Pearl Harbor en 9/11 wezenlijk. In 1941 vochten de Amerikanen tegen territoriaal welomschreven staten en politieke leiders met specifieke plannen en ideeën. Nu vechten ze tegen een onzichtbare vijand die zich overal en nergens ophoudt en geestelijke leiders die gedreven worden door irrationele denkbeelden.
Over het belang en de impact van deze meest verwoestende terreurdaad uit de geschiedenis en over het thema «terrorisme» in het algemeen voerde hoogleraar Giovanna Borradori een gesprek met twee grootmeesters van de hedendaagse Europese filosofie, Jürgen Habermas en Jacques Derrida. Het resultaat is een merkwaardig boek dat onlangs in het Nederlands verscheen onder de titel Filosofie in een tijd van terreur. Alhoewel beide filosofen bekend staan als weinig toegankelijk is dit een bijzonder leesbaar werkstuk waarin ze de essentie van het terrorisme bloot leggen en vlijmscherp de reactie erop analyseren.
Giovanna Borradori beleefde de aanslag op de Twin Towers in New York zelf. Ze wist dat Jürgen Habermas en Jacques Derrida enkele weken nadien, onafhankelijk van elkaar, naar de stad zouden komen voor lezingen en strikte hen elk apart voor een diepgaand interview. Alhoewel beide filosofen op tal van zaken een verschillende visie hebben en een totaal andere gedachtegang ontwikkelen, komen ze in hun aanpak van het terrorisme tot een gelijk soortige conclusie: de noodzaak van een nieuwe kosmopolitische orde die breekt met het klassieke internationaal recht dat nog steeds berust op het model van de natiestaat van de negentiende eeuw. Ze willen het begrip «soevereiniteit» herijken en het kantiaanse ideaal van het wereldburgerschap opnieuw als doelstelling naar voren schuiven.
Dat geloof in de waarden van de Verlichting is opmerkelijk in een tijd waarin zoveel denkers zich opnieuw richten op traditionele waarden en normen, culturele identiteit en religieus houvast. Voor Jürgen Habermas is de Verlichting, ondanks de verschrikkingen van de voorbije eeuw, als intellectueel project niet mislukt maar heeft het «haar oorspronkelijke kritische houding ten opzichte van de geschiedenis verloren waardoor de weg vrij kwam voor politiek barbarisme». Het is een standpunt dat opmerkelijk dicht staat bij de gedachtegang van liberale denkers als Karl Popper en Friedrich Hayek. Jacques Derrida wil de grenzen van de schijnbaar neutrale begrippen uit de Verlichtingstraditie, zoals de tolerantie, eerder uitbreiden en actualiseren. Zo verwerpt hij het begrip tolerantie en pleit hij voor gastvrijheid als «de unieke verplichting die ieder van ons jegens de ander heeft». Daarmee toont hij zich een bijzondere post modernist, namelijk iemand die de moderniteit juist radicaal wil realiseren, niet als een concreet doel, maar als een ideaal.
Habermas markeert de aanslagen van 9/11 als «nieuw» omwille van de symbolische kracht van de getroffen doelwitten, de rechtstreekse verslag geving ervan over de ganse wereld (die niet gecensureerd was zoals tijdens de Golfoorlog) en de ongrijpbaarheid van de tegenstander. Hij vergelijkt de gebeurtenissen van 11 september niet zozeer met Pearl Harbor, maar eerder met augustus 1914, het einde van de relatief vredige en argeloze periode voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Het begin van een instabiele periode waarin mensen het individualisme massaal loslieten voor patriottisme, eng nationalisme, ethnicisme en racisme. Habermas deed die uitspraak enkele weken na 9/11 en twijfelde toen nog over de «historische» impact van de aanslag. Intussen riepen de VS op tot een oorlog tegen de «As van het Kwaad», werden de Taliban in Afghanistan uitgeschakeld, voerde men oorlog in Irak en nam men wereldwijd en op ongekende schaal ingrijpende maatregelen om het terrorisme te bestrijden. Zijn vergelijking met 1914 zou in het licht daarvan wel juister kunnen zijn dan hijzelf op dat moment bevroedde. Habermas waarschuwde toen al voor het risico dat de Verenigde Staten in hun reactie zouden «doorslaan» en de eigen demo cratische rechtsstaat zouden onder mijnen.
Habermas sluit aan bij het kantiaanse ideaal van het wereldburgerschap en ziet positieve ontwikkelingen daartoe in het proces tegen Milosevic in Den Haag, het maandenlange juridische verzet tegen de repatriëring van Pinochet uit Groot-Brittannië en vooral de installatie van het Internationaal Strafhof. Maar hij beseft de bestaande discrepantie tussen recht en macht. De VN, het Internationaal Strafhof en andere internationale instellingen zijn als papieren tijgers. Hier ziet Habermas een rol weggelegd voor Europa, niet zozeer militair, maar vooral ethisch, omwille van zijn vermogen tot zelf kritiek en relativering. Noem het zijn kantiaanse bewustzijn dat mensen zich nooit mogen overgeven aan blinde gehoorzaamheid, ook niet als de diep gekwetste VS na 9/11 onvoorwaardelijke steun vragen. Fundamentalisme heeft niet zozeer te maken met wat men gelooft, maar met de wijze van geloven. Als die wijze botst met de trouw aan de grondwet dan blijven dwang en manipulatie mogelijk. Het voordeel van de westerse moderniteit, aldus Habermas, is derhalve de uitsluiting van alle mythische en religieuze dwang.
Derrida ziet 11 september als een uitwerking van de Koude Oorlog waarin de VS wapens en training gaven aan diegenen die hen later aanvielen. Hij vreest dat juist de symbolische aanduiding «9/11» de indruk wekt dat wat gebeurd is nooit meer zal gebeuren. De realiteit is dat de aanslagen van 11 september later misschien zullen worden gezien als «de laatste oorlog uit de (goede) oude tijd» en dat we steeds meer gebukt zullen gaan onder bedreigingen van anonieme en onvoorspelbare krachten. Thans komen die bedreigingen vanuit extreme moslimgroeperingen. Juist daarom moeten we voluit steun geven aan diegenen die van binnenuit de islam trachten te bevrijden van zulk gewelddadig dogmatisme. En zouden de Verenigde Naties finaal over de nodige macht moeten kunnen beschikken om indien nodig met geweld te interveniëren, zonder afhankelijk te zijn van de thans machtige soevereine staten die hun macht misbruiken.
Ook Derrida ziet een belangrijke rol weggelegd voor Europa. De Europese benadering van de verhouding tussen politiek en religie is essentieel. Een dergelijk denken ziet Derrida noch in de islamitische wereld, noch in de VS. De heersende realiteit is immers dat de VS in hun politieke discours een religieuze ondertoon voeren. Ze verdedigen de doodstraf, ze proclameren «God bless America» en ze keren zich in haast religieuze termen tegen de As van het Kwaad. Deze stelling wordt ondersteund door Samuel Huntington die in zijn nieuwste boek over de Amerikaanse identiteit, Wie zijn wij, nadrukkelijk wijst op de herleving van de religie in de VS. Dit brengt hem tot de opmerkelijke stelling dat we momenteel een confrontatie kennen tussen twee politieke theologieën «die vreemd genoegvoortkomen uit dezelfde stam of de gemeenschappelijke grond van wat ik [Derrida] een abrahamitische openbaring zou noemen». Een confrontatie die ook bestaat tussen Israël en de Palestijnen. Alleen Europa staat daarbuiten vandaar de tegenkanting van seculiere staten als Frankrijk, Duitsland en België tegen de oorlog in Irak. Alleen beschikken die niet over de militaire kracht om enig gewicht in de schaal te werpen. Moet Europa dan een metastaat worden? Helemaal niet. Dat was ook niet Kants optie. Maar daarmee mogen we de idee van een «wereld burgerrecht» niet verwerpen, een recht dat ieder mens kan inroepen.
Als de stelling van Derrida over een confrontatie tussen twee politieke theo logieën juist is, verandert het gehele mondiale plaatje. In dat geval heeft Europa de taak, zoniet de plicht, om zijn visie op het belang van een seculiere moraal verder uit te dragen en op te treden als «executeur-testamentair» van de erfenis van Kants ideeëngoed. Of dit zal lukken is een open vraag. De jongste discussie rond de verwijzing naar God in de Europese grondwet heeft aangetoond dat tal van Europese landen, zoals Groot-Brittannië en Polen, op de lijn van de VS zitten.
Een belangrijke testcase wordt de toelating van Turkije tot de Europese Unie. Ook daartegen groeit het verzet, in de eerste plaats vanuit het Vaticaan, maar ook bij diverse nationalistische, conservatieve en christen-democratische partijen. Als Europa daar niet voor buigt en zijn deuren wijd zal openzetten voor een Turkije dat voldoet aan alle voorwaarden inzake mensen rechten, zal het een lichtbaken vormen in de wereld. De eerste unie van staten die op basis van de rede, en niet omwille van religieuze redenen, het vredevol samenleven van mensen met de meest diverse overtuigingen mogelijk maakt.