
25 jaar geleden was Rwanda de hel op aarde. In maart 1994 leefden in het Afrikaanse land nog zeven miljoen mensen. Van 7 april tot 15 juli slachtten Hutu-milities en regeringssoldaten achthonderdduizend Rwandezen af, van wie driekwart Tutsi. Een miljoen Rwandezen sloeg op de vlucht in eigen land. 75.000 kinderen verloren een of beide ouders. Een Tutsi-leger, geleid door de huidige president Paul Kagame, trok uit Oeganda Rwanda binnen en stopte het moorden. Twee miljoen Hutu ontvluchtten het land, onder wie veel daders. Meer dan een kwart miljoen vrouwen bleken verkracht, een groot deel besmet met hiv. Vrijwel iedereen die zich nog in het land bevond, raakte zwaar getraumatiseerd.
In de zomer van 1994 deden honden zich te goed aan de niet-geborgen lijken. De complete elite van bestuurders, rechters, ondernemers, wetenschappers en journalisten bleek verdwenen. De staatskas was geplunderd. Van de één miljoen Rwandezen die meededen aan de genocide werden rond de honderdduizend opgepakt en gevangen gezet. Ondertussen trok het leger van Paul Kagame dwars door Congo, op jacht naar de vluchtende Hutu-milities.
Waar in godsnaam te beginnen met de heropbouw van zo’n land? Na andere grote conflicten uit onze tijd, in Colombia, Israël of Zuid-Afrika, had je nog instituties om op terug te vallen. Er waren nog intellectuelen en universiteiten. Er waren nog een overheid, rechtbanken, financiële dienstverleners, bedrijven, onderwijsinstellingen, ziekenhuizen… Maar in Rwanda?
Waar te beginnen. Dat is de grote vraag in het wel heel bijzondere boek Zwarte Socrates van Bert van Roermund, emeritus hoogleraar rechtsfilosofie in Tilburg. Van Roermund reisde de afgelopen jaren intensief door post-conflictlanden. Hij bestudeerde oude en nieuwe literatuur over genocides, vluchtelingen, militaire interventies en rechtsherstel. En met dit materiaal in zijn achterhoofd componeerde hij zeven filosofische gesprekken waarbij hij zich concentreerde op één thema. Hoe kunnen mensen, daders en slachtoffers, na gruwelen zoals in Rwanda weer met elkaar samenleven? Willen beide partijen dat wel? Kunnen slachtoffers zich met hun daders verzoenen? En wat betekent ‘samenleven’ en ‘verzoening’ eigenlijk? Uit de lucht gegrepen zijn dergelijke vragen niet. In Zuid-Afrika ging na de apartheid een ‘Waarheids- en Verzoeningscommissie’ aan het werk. Ook in Rwanda zette de regering in op een ‘justice and reconciliation process’ met als expliciet doel dat alle Rwandezen ooit weer samen en in vrede zouden leven.
Onvermijdelijk in elk verzoeningsproces is vergeving. In Rwanda was vergeving een vrijwel onmenselijke ambitie. Kon je van moeders, van wie de kinderen werden vermoord, verwachten dat ze hun moordenaars vergaven? En wat betekent vergeving dan? Wie moet bijvoorbeeld het initiatief nemen? De daders, zou je zeggen. Zij hebben immers alle ellende veroorzaakt. En wanneer zij dat nu niet doen? Omdat ze niet durven, bijvoorbeeld? Omdat hun angst en schaamte te groot zijn? Of omdat ook zij getraumatiseerd zijn?
Misschien moeten de slachtoffers de eerste stap zetten. Al was het maar omdat zij niet kunnen leven met het idee dat ergens iemand, in een dorp of in de gevangenis, zomaar, met een machete op hun kind of man heeft ingehakt. Nemen ze zelf geen initiatief, dan blijven ze voor altijd zijn slachtoffer. Door op de moordenaar of verkrachter af te stappen, overwin je wellicht je angst en verschaf je jezelf weer eigenwaarde en perspectief. Anderzijds: verraad je door met zo’n man of vrouw een relatie aan te gaan, niet juist degenen die door hem of haar zijn omgebracht? Verraad je niet je eigen man, je eigen kinderen?
En wat is de rol van de overheid en van het recht? Vaak spreken we van rechtsherstel. Maar welk recht herstel je dan? Het Rwandese recht van vóór 1994? Het recht dat de genocide mogelijk maakte? Misschien moet je op zoek naar ‘nieuw recht’? Maar hoe krijg je zo’n nieuw recht dan geaccepteerd? Want alleen ‘geleefd recht’ heeft een zekere ‘heiligheid’ omdat het ooit in een samenleving is gegroeid en diep is geworteld.
In Zwarte Socrates laat Bert van Roermund de filosofische en vaak prachtige gesprekken over deze vragen voeren door negen gefingeerde mannen en vrouwen. Ze doen dat op acht verschillende locaties. Ze komen samen in een verzoeningscentrum in Haifa, een klaslokaal in Rwanda of op een universiteitscampus in Athene, niet ver van de plaats waar de oude Socrates vergelijkbare gesprekken voerde. De negen hebben behalve een intellectuele ook een dramatische achtergrond. Uit Rwanda komen een Hutu en een Tutsi, uit Israël een jood en een Palestijn. Er zijn twee Colombianen, onder wie een vredesactivist en een voormalig farc-strijder. Er is een Russische jodin en er is Bernard Shabalwa uit Zuid-Afrika, die door de anderen als de Zwarte Socrates wordt aangeduid.
Als een vroedvrouw verlost Van Roermund tal van ideeën en inzichten uit de ervaringen van de door hem zelf geschapen personages. Definitieve antwoorden zul je in Zwarte Socrates niet vinden, want elk antwoord wordt weer gevolgd door een vraag. Net als voor de klassieke Socrates is filosofie ook voor zijn hedendaagse opvolgers één groot gesprek dat we nooit definitief zullen afsluiten.