Wouter Bos zette zijn financieel-economische filosofie in zijn eerste Miljoenennota uiteen: ‘Willen we dat ook volgende generaties nog voldoende geld in kas vinden om noodzakelijke uitgaven te doen, dan voldoet het niet slechts te kijken naar de kosten van de vergrijzing en hoe we daarmee moeten omgaan. Het is minstens zo belangrijk om te investeren in (bijvoorbeeld) goed onderwijs en onderzoek, in een ambitieus energie- en klimaatbeleid en in veilige en leefbare wijken.’

Het is het betere soort beleidsproza. Toch was Frank Kalshoven (de Volkskrant, 22 september) geïrriteerd: ‘Bos’ redenering is echt interessant, maar is op het cruciale punt niet goed uitgewerkt en is in deze vorm een vrijbrief voor het kwistig rondstrooien van publiek geld, zonder garantie dat onze kinderen en kindskinderen beter af zijn.’ Kalshoven heeft volkomen gelijk. De financieel-economische filosofie van Bos rammelt. En niet alleen omdat de garantie ontbreekt dat toekomstige generaties beter af zijn. Zelfs als dat wel het geval is, klopt de filosofie van Bos nog steeds niet. Hoe zit dat?

Volgens Bos heeft het overheidsbeleid op lange termijn twee doelen. Eén: toekomstige generaties moeten voldoende kapitaal krijgen van de huidige generaties om de solidariteit tussen de generaties te bewaren. De vraag is: hoeveel kapitaal moet dat zijn? Het tweede doel is: wat is de juiste samenstelling van het kapitaal dat wordt overgedragen aan toekomstige generaties? Bos heeft gelijk dat de overheid niet alle eieren in het mandje van staatsschuldreductie moet doen, maar moet spreiden over de mandjes voor financieel, menselijk, sociaal en milieukapitaal. Dan staan toekomstige generaties aan minder risico’s bloot.

Maar dan gaat Bos driemaal in de fout.

Eén: Bos’ financieel-economische filosofie verwart het niveau met de samenstelling van overdrachten aan toekomstige generaties. De vraag hoeveel kapitaal moet worden overgedragen wordt nergens beantwoord. Sterker, de regering haalt nu al niet de doelstelling uit het Coalitieakkoord om (slechts!) een derde van de vergrijzingskosten te dekken.

Twee: toekomstige generaties gaan er helemaal niet op vooruit als de overheid het financieel een tandje minder doet om investeringen in onderwijs, milieu of sociale cohesie te betalen. Stel dat al die investeringen inderdaad rendabel zijn, dan maakt het niets uit of de overheid een procentje minder schuld aflost en meer investeert in andere zaken. Wat toekomstige generaties meer krijgen in de vorm van menselijk, sociaal of milieukapitaal, krijgen ze minder in de vorm van financieel kapitaal. Netto schieten ze er niets mee op, ook al is het rendement gegarandeerd.

Drie: de garantie dat toekomstige generaties beter af zijn ontbreekt. De hamvraag is of investeringen in menselijk, sociaal of milieukapitaal rendabeler zijn dan aflossing van de staatsschuld. De Miljoenennota bevat geen serieuze kosten-batenanalyse voor welk plan ook. Met veel fantasie kunnen we een derde van de ruim zes miljard extra uitgaven investeringen noemen (innovatie, milieu, infrastructuur, onderwijsachterstanden, kinderopvang, inburgering et cetera). De resterende twee derde – waarvan lerarensalarissen, wao-maatregelen, centra Jeugd en Gezin, vredesmissies en gezondheidszorg de helft uitmaken – is consumptie onder het mom van ‘investeren’. De komende generaties zijn dus alsnog de pineut.

Vroeger pleitten politici graag voor de Gulden Financieringsregel, die zegt dat de overheid mag lenen voor rendabele overheidsinvesteringen; die verdienen zichzelf terug zonder dat de staatskas extra wordt belast. De Regel leidde in de praktijk alleen maar tot chaos in de overheidsfinanciën, aangezien politici alle uitgaven als ‘investering’ bestempelden. Bos stoft feitelijk de Gulden Financieringsregel af en verstopt die vervolgens in gefilosofeer over de verdeling tussen generaties. Met alle gevolgen van dien.

De juiste filosofie voor de overheidsfinanciën is dat Bos zich aan harde financiële doelstellingen bindt en bij investeringen in milieu-, sociaal of menselijk kapitaal een onafhankelijke maatschappelijke kosten-batenanalyse laat maken. Als die investeringen maatschappelijk rendabel zijn, kan Bos die prima met schuld financieren, anders moeten de belastingen worden verhoogd. Bos ruilt nu schuldreductie uit tegen zwak onderbouwde overheidsinvesteringen en zet de solidariteit tussen de generaties verder op scherp. Dat is houdbaar noch duurzaam beleid. Terecht noemt Kalshoven Bos’ financieel-economische filosofie ‘praktisch domweg gevaarlijk’. Bos’ visie leidt namelijk niet tot een (in zijn eigen woorden) ‘verbreding en verdieping in het denken over openbare financiën en generatiebewust beleid’. Alleen maar tot onverantwoord begrotingsbeleid.