Na de oorlog zou Hans Jonas, als hem gevraagd werd wat in zijn leven het meest intense moment van geluk was geweest, jarenlang als antwoord geven: «De aanblik van de verwoeste Duitse steden.» Later zou hij zich schamen voor dit «jubelende, bevredigde of minstens half-bevredigde gevoel van wraak», maar in 1945 zag hij de verwoesting van zijn vaderland nog als een «göttliches Strafgericht». Toen hij in 1934 uit Duitsland vertrok, waar hij bij Edmund Husserl en Martin Heidegger filosofie en bij Rudolf Bultmann theologie had gestudeerd, waar hij was gepromoveerd op het eerste deel van zijn briljante Gnosis und spätantiker Geist en waar zijn vader een florerende textielfabriek bezat, had hij gezworen slechts terug te keren als soldaat van een zegevierend leger.

Jonas zal na de oorlog roem verwerven als vooraanstaand filosoof en een van de grondleggers van de bio-ethiek, maar tot die tijd heeft de vernietiging van nazi-Duitsland zijn prioriteit. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, in september 1939, doceert hij aan de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem. Enthousiast schrijft hij een «open brief aan joodse mannen», die opent met de woorden: «Dit is ons uur, dit is onze oorlog.» Eindelijk kan het antisemitisme van de nazi’s met de wapens worden bestreden, eindelijk kan worden aangetoond dat joden niet laf of week zijn. In de onlangs, ter gelegenheid van zijn honderdste geboortedag, verschenen Erinnerungen geeft Jonas het hoofdstuk over de oorlog dan ook de, aan Flavius Josephus ontleende, titel «Ein bellum judaïcum».

Echt vlotten wil het in het begin nog niet. Op Jonas’ oproep ten strijde te trekken, reageert slechts een vriend, wiens vrouw een stokje steekt voor het krijgsmansschap door snel zwanger te worden, en de Britse autoriteiten weten aanvankelijk niet wat ze aanmoeten met de krijgslustige Jonas, die zo snel mogelijk in Europa wil worden ingezet. Na de nederlaag van Frankrijk staat Engeland er echter alleen voor, en komen oorlogsvrijwilligers goed van pas. Jonas wordt ingedeeld bij de First Palestine Anti-Aircraft Battery. Gestationeerd in Haifa en later op Cyprus verbijt Jonas zich, omdat de oorlog elders gevoerd wordt. In tegenstelling tot zijn generaals begrijpt Churchill welke morele betekenis de joodse deelname aan de oorlog had, zodat in 1944 een Joodse Brigade wordt opgericht. Met deze tien- à twaalfduizend man tellende eenheid maakt Jonas de opmars door Italië mee en trekt hij in mei 1945 Duitsland binnen. Omdat de wraaklust groot is, en sommige kameraden van Jonas willekeurige Duitsers ombrengen en gevangen genomen SS’ers eerst uitgebreid martelen alvorens ze over te dragen, wordt zijn onderdeel in Venlo gelegerd. Hierdoor is hij vrijwel «thuis», aangezien hij was geboren in het nabijgelegen Mönchengladbach.

Het is echter wat Golo Mann noemde een «Heimkehr in die Fremde». Jonas ontdekt dat zijn moeder in 1942 in Auschwitz is vermoord, en alle Duitsers die hij spreekt, ontkennen wat er is gebeurd of benadrukken voortdurend dat zij natuurlijk fel tegen Hitler waren geweest. Hij heeft zijn buik vol van Duitsland, dat wat hem betreft «einfach zum Teufel gehen» kan. De eerste keer dat de verbittering even wijkt, is als Jonas zijn oude leermeester Bultmann bezoekt, en hem wijst op het pakketje dat hij onder zijn arm draagt met de vraag: «Mag ik hopen dat dat het tweede deel van de Gnosis is?»

Ondanks de verschrikkingen waar de ongebreidelde Macht toe had geleid, was de liefde voor de Geist nog niet geheel verdwenen. Dat merkt hij ook als hij een bezoek brengt aan de door hem weinig bewonderde filosoof Julius Ebbinghaus. Als jong filosoof die lange tijd in de «Bannkreis» van Heidegger heeft verkeerd, beschouwt Jonas deze enigszins pedante kantiaan als een vertegenwoordiger van een volkomen achterhaalde vorm van wijs begeerte. Ebbinghaus was evenwel een van de weinige academici die de rug volkomen recht hadden gehouden. Naar eigen zeggen had de filosofie van Kant hem geen andere keus gelaten. Daardoor beseft Jonas ineens wat «geleefde filosofie» was. In vergelijking daarmee valt een veel origineler filosoof als Heidegger volkomen in het niet.

In het recent vertaalde boek Heideggers kinderen van Richard Wolin wordt Hans Jonas samen met de eveneens joodse Hannah Arendt, Karl Löwith en Herbert Marcuse opgevoerd als een van de meest veel belovende leerlingen van Heidegger. Voor hen is Heidegger méér dan een docent; hij is een soort goeroe of, zoals Jonas zegt, een «wonderrabbi». Jonas is naar Freiburg gekomen om de faam van Husserl. Diens colleges — waar mevrouw Husserl oplet of de studenten wel opletten en iedereen die zit te doedelen onmiddellijk rapporteert — zijn voor Jonas uiterst boeiend en leerzaam, maar ze verbleken toch naast de seances van Heidegger. Helemaal begrijpen doet Jonas het niet, en soms is hij het spoor van de meester volkomen bijster, maar toch heeft hij onmiddellijk het gevoel dat «es hier ums Ganze geht».

Later zal Jonas zich kritisch uitlaten over Heidegger, en de stelling verkondigen dat diens filosofie zich beweegt in een «normatief vacuüm», waardoor zij is overgeleverd aan de genade van de actuele historische ontwikkelingen. Gezien het existentiële radicalisme van Heidegger was het dus niet verwonderlijk dat deze volkomen apolitieke filosoof, die niets begreep van Jonas’ zionistische engagement, zich tot het nationaal-socialisme bekende.

Niet alleen Heidegger is volkomen apolitiek, dat geldt ook voor de meeste van zijn studenten. Volgens Hans Jonas geldt dat zelfs voor een zionist als hijzelf. De opkomst van Hitler overrompelt ook hem, en Mein Kampf wordt in zijn kringen niet gelezen. Tot zoiets verlaag je jezelf immers niet. Ook de later vooral als politiek filosofe beroemd geworden Hannah Arendt houdt zich niet bezig met zoiets smoezeligs en banaals als politiek.

Met Arendt is Jonas zeer goed bevriend, en ze voelen zich sterk tot elkaar aangetrokken. Jonas schrijft dat het niet tot een liefdesrelatie komt omdat Arendt hem vooral ziet als iemand bij wie ze haar hart kan uitstorten, en «men niet gelijktijdig vertrouwenspersoon en minnaar kan zijn». Eén keer, als Jonas de zieke en aan koorts lijdende Arendt bezoekt, beginnen ze elkaar te zoenen, totdat Arendt ineens vertelt dat ze een verhouding heeft met Heidegger. Daarna is het voor Jonas duidelijk dat een liefdesrelatie met Hannah Arendt niet langer tot de mogelijkheden behoort. Wel blijven ze levenslang bevriend, waarbij overigens aan de vertrouwelijkheid zekere grenzen blijken te zijn. Jonas beschrijft een ontmoeting met Arendts vriendin Mary McCarthy, waarbij zij hem vraagt of hij in God gelooft. Na enige aarzeling, omdat niemand hem dat ooit zo op de man af heeft gevraagd, antwoordt hij bevestigend, tot verbijstering van Arendt. Als beiden elkaar even later onder vier ogen spreken, blijkt ook Arendt altijd in een persoonlijke God te hebben geloofd, waarop Jonas op zijn beurt verbijsterd is.

Na de oorlog ontwikkelt Hans Jonas zich tot een belangrijk filosoof, die ook in theo logische kringen grote invloed uitoefent. Zo bestrijdt hij de in de jaren zestig onder theologen heersende mode om Heideggers ideeën over het noodlot te incorporeren in het eigen denken, omdat dat volgens hem strijdig is met het wezen van het christendom, dat juist de verlossing uit het noodlot predikt. Ook levert hij een belangrijke bijdrage aan het debat over de vraag of er «na Auschwitz» nog theologie mogelijk is.

In bredere kring oefent hij invloed uit door zijn boeken The Phenomenon of Life (1963), waarin hij een natuurfilosofie ontvouwt die zich tegen het cartesiaanse dualisme richt, en Das Prinzip Verantwortung uit 1979. Dat laatste boek wil, blijkens de ondertitel een Versuch einer Ethik für die technologische Zivilisation zijn. De titel is uiteraard een parafrase op het beroemde boek van Jonas» vriend Ernst Bloch, Das Prinzip Hoffnung, en is bedoeld als aanval op diens utopisme. Volgens Jonas devalueert het utopische denken het heden. De mens is reeds in zijn aanleg voltooid en moet zich niet door kinderlijke dromen over de toekomst laten afleiden van de taken die hier en nu op hem wachten. En de belangrijkste taak is het vinden van een oplossing voor de wereldwijde milieucrisis.

Volgens Richard Wolin hebben Jonas’ politieke denkbeelden uitgesproken autoritaire, ondemocratische trekjes, en lijkt hij in dat opzicht toch nog enigszins op de door hem afgezworen leermeester Heidegger. In zijn memoires geeft Jonas er in elk geval blijk van niet al te zeer geïnteresseerd te zijn in concrete politieke problemen, en weinig onderscheid te willen maken tussen de verschillende politieke ideologieën. Het enige dat ertoe doet, is het vinden van een oplossing voor de verstoorde verhouding tussen de mens en de natuur. Jonas’ ideeën hierover zijn zeer interessant, bieden veel stof tot nadenken, maar zijn tegelijkertijd hogelijk abstract. En dat terwijl nu juist Heidegger heeft laten zien tot welke politieke ontsporingen al die ijle abstracties kunnen leiden. Wie deze memoires leest, krijgt de indruk dat Jonas’ persoonlijkheid voldoende garantie vormde tegen het propageren van een dubieuze, ondemocratische politiek. Het gevaar zit hem echter in de aanhangers van de vooral in de Duitse milieu beweging zeer vereerde, in 1993 overleden, Jonas. Zij zouden met behulp van zijn weinig concrete ideeën kunnen pleiten voor de invoering van een op een radicale bio-ethiek gestoelde sterke staat, waarbij vergeleken de Leviathan van Hobbes een liberaal paradijs is.