Logisch, want een overschot betekent dat de overheid koopkracht uit de economie wegzuigt. Ze ontvangt meer van ons dan ze zelf door bestedingen in de economie pompt. Netto minder bestedingen, en dus minder effectieve vraag, zijn een rem op de inkomensgroei.

Gelukkig dus maar dat tekorten normaal zijn, en overschotten uiterst zeldzaam. Wie een halve eeuw terugkijkt in onze fiscale geschiedenis, ziet een zee van tekorten en slechts drie overschotten – ieder met slechte afloop. De overschotten van 1973, 1999-2000 en 2007-2008 werden gevolgd door de recessies van 1974-1975, 2001-2003 en 2008-2009. Uiteraard speelden de oliecrisis van 1973, de dotcomcrisis in 1999 en de kredietcrisis van 2007 in deze episodes een grote rol. En er zijn ook recessies zonder eerst een overschot, zoals in 1981-1982. Maar mijn punt is: uit een overschot komt niets goeds voort. Er is geen reden er blij mee te zijn. Het meest gehoorde argument vóór overschotten, dat je alleen zo de staatsschuld beteugelt, is onzin. In die vijftig jaar hadden we dus 47 jaren begrotingstekorten, terwijl de staatsschuld als percentage van het bbp nu eens steeg (tot eind jaren tachtig) en dan weer daalde (sindsdien, tot aan de crisis). Kortom, beter een overheidstekort dan een overschot. Je ondersteunt er de inkomensgroei mee, en dat kan met een dalende staatsschuld.

Toch werd het nieuws van een nakende periode van begrotingsoverschotten met tevredenheid ontvangen. Minister Dijsselbloem en Nederlandsche Bank-directeur Knot zijn eensgezind in hun lof voor de overheidsfinanciën onder Rutte II. In Het Financieele Dagblad vond ik lezersreacties als ‘eindelijk’ en ‘een mooie ontwikkeling’. Sindsdien zit ik te wachten op de kritische noot. Het overschotjaar 2017 begint over een paar weken, maar serieuze discussie blijft nog steeds uit. Een belangrijke reden is dat het overschot verkeerd geframed is. Neem het woord zelf: overschot. Er schiet wat over. We kunnen even ontspannen. Beter dan een tekort, dat spreekt toch voor zich? Tekorten moeten goedgemaakt worden, overschotten niet.

Het klopt dus niet, maar het is uiterst krachtige retoriek. De emotionele lading van het woord verdoezelt haar feitelijke betekenis. Immers, als de overheid een overschot heeft, moet dat ergens vandaan komen: van ons. Wij, bedrijven en huishoudens, zullen een tekort moeten hebben en de private schuld moet toenemen, zodat de overheid haar overschot kan realiseren. Dat is wel een lelijke keerzijde. De enige andere mogelijkheid is dat de extra uitgaven die het begrotingsoverschot vraagt uit het buitenland gaan komen, door een groeiend ‘overschot op onze lopende rekening’ met het buitenland. Dat is mogelijk, maar onzeker. Gebeurt het niet of te weinig, dan staat tegenover het publieke overschot toch echt groei van de private schuld.

Waarom is de overheid ‘prudent’ als ze een overschot heeft?

Zo bezien is het begrotings- overschot gewoon slecht nieuws, want het zijn niet bepaald de sterkste schouders die deze last gaan dragen. Wie zich zorgen maakt over de staatsschuld (64 procent van het bbp), zou pas echt wakker moeten liggen van onze huishoudschulden, volgens OESO-cijfers ruim 250 procent van het bbp. Vier keer de staatsschuld! Dat is het gevolg van de private schuldexplosie juist in de jaren dat de staatsschuld sterk teruggebracht werd.

Waarom doen we dan alsof de overheid ‘prudent’ is als ze een overschot heeft? Ik noem het fiscaal populisme. Weldenkende mensen vinden populisme lelijk. Onbetamelijke opvattingen, die niet kloppen maar bedekt worden door verkeerde vergelijkingen en misleidende metaforen, die goed vallen bij een onwetend publiek. Intussen koesteren dezelfde mensen fiscaal populisme, dat wel betamelijk maar even onzinnig is.

De misleidende metafoor is hier het ‘tekort’ dat moet worden weggewerkt, de staat die ‘haar huishoudboekje op orde moet hebben’. De suggestie is dat dit ons in staat stelt allemaal onze huishoudboekjes gezond te houden. Terwijl het tegendeel waar is: wij moeten juist dieper in de schuld.

Maar wie dat uitlegt staat al op achterstand. Een uitleg verliest het altijd van een pakkende metafoor. Zie de weldenkende politici die Wilders en Trump met feiten en uitleg om de oren slaan – en het debat glansrijk verliezen. Het probleem met deze uitleg is dus dat het een uitleg is. Een correct verhaal zonder politieke overtuigingskracht. Wie helpt ons aan de retorische tegenhanger van het huishoudboekje? We hebben het hard nodig.