Op een warme aprildag was ik samen met broer en nichtje in het natuurbad in mijn geboortedorp. We gingen omdat broer bestuurlid is van het zwembad, en dus een sleutel heeft, en hij mij een leeg bad wilde laten zien. Die sleutel was niet nodig, want de gebroeders Groot waren er aan het werk: ze betimmerden een van de vlonders opnieuw. Ze vonden het fijn dat wij er waren, want nu konden ze de werktuigen even aan de kant leggen. De jongste broer Groot stond in het diepe en moest zijn best doen om ons aan te kijken. Over dat zwembad heb ik geschreven, dan is zo'n plek sowieso niet zuiver meer, bijna iets uit een weemoedige droom en nu het leeg was, voelde ik me helemaal afgesneden van het werkelijke verleden. De oude houten badhokken waren er niet meer (gelukkig de oeroude, glanzend blauw geverfde betonnen vloer nog wel), het verkooploket was twee keer zo groot geworden, op het grasveld tussen loket en bad lag een enorme hoop ouwe troep: lekke ballen, kapotte strandstoelen, vlaggen. De haarspeldsloot - bedoeld om het bronwater waarmee het bad gevuld wordt alvast wat op te warmen - was eveneens verdwenen. Ik zocht tevergeefs naar het bord met Verboden toegang voor ongeoefende zwemmers en ik begreep niet waar de zuiverende oranje watervlooien gebleven waren. ‘Die zitten allemaal in de grond’, zei de jongste broer Groot. Ook zei hij: ‘Morgenavond is er flapharken.’ Aha. Pas nadat ik eens goed de spuuglelijke oranje glijbaan had bekeken die er vroeger niet was, aan het oog onttrokken door een nog lelijker coniferenhaag, vroeg ik wat dat eigenlijk was, flapharken. Nou, flap bestond uit uitgedroogde plakken alg en andere troep en harken was harken.
Een paar dagen erna zag ik de jongste broer Groot op een verjaardag. Of ik iets over hem geschreven had? Nee, zei ik, er was iets tussen gekomen. Hij haalde nog een biertje. Voor hij de eerste slok nam, vroeg ik aan hem hoe het flapharken geweest was. ‘Er was nauwelijks flap’, zei hij. ‘Maar er waren heel veel harkers.’ Daarna dronk hij het biertje op.