‘Het begin is eenvoudig aan te geven’, begint Ian McEwan zijn roman Enduring Love, uit 1997 al weer (in vertaling uitgekomen als Ziek van liefde). ‘We zaten in de zon onder een eik, deels beschut door een harde, stormachtige wind.’ Het vervolg is inmiddels beroemd, en ook verfilmd: een luchtballon met daarin een klein kind wordt onverhoeds opgetild door de sterke wind, en de reddingsactie van de omstanders – adembenemend beschreven in heel zijn noodlottigheid – vormt de opmaat voor de verdere gebeurtenissen in de roman.

De nieuwe roman van Vonne van der Meer, Het smalle pad van de liefde, begint op vergelijkbaar klassieke, en adembenemende, wijze. De onschuldige beginzinnen – ‘Hij moest naar zee. Dat er genoeg wind stond wist hij al voor het eerste bericht van een surfvriend in het scherm van zijn mobiel verscheen: “wind N/NW 18 knopen. Kun je weg?”’ – blijken achteraf gezien de moordenaar al in zich te bergen: de harde en stormachtige wind. In krap twaalf bladzijden schetst Van der Meer bedrieglijk terloops de menselijke feilbaarheid van haar personages, en de contouren van de catastrofe waarbinnen ze vervolgens moeten manoeuvreren.

Ik zou niet gauw een andere Nederlandse schrijver kunnen bedenken die zo bijna stil heeft doorgetimmerd aan een oeuvre dat dermate trouw is aan zichzelf, en toch een continue ontwikkeling doormaakt. Ik aarzel bij dat ‘stil’, want voor je het weet is dat een synoniem voor ‘bescheiden’. Terwijl, wat is er stil of bescheiden aan het met stugge regelmaat afscheiden van romans en verhalen waarin grote levenskwesties op een heel nabije manier worden onderzocht? Verzoening, zuiverheid, inzicht, verlossing: ik denk dat het daar altijd al om heeft gedraaid in haar werk. Haar personages hebben iets voor ogen, leggen een tocht af, op zoek naar vervulling van hun dromen en verlangens. En dan komt er iets op hun pad dat alles anders maakt. Dat wat aanvankelijk het meest in aanmerking kwam om hun verlangen te bevredigen – een kind, een minnaar, het op heterdaad betrappen van een dief – komt door het onverwachte in een heel ander licht te staan, en voldoet niet meer. Lessen in nederigheid heb ik Van der Meers verhalen eerder genoemd. Dat klinkt moralistischer dan het bij haar uitpakt. Haar proza is sensueel, fysiek, helder en poëtisch tegelijkertijd, met als effect dat haar verhalen altijd verrassend en open zijn. Ze schrijnen zachtjes na, als opengekrabde korstjes. Het feit dat de laatste tien jaar nadrukkelijk een religieus element in haar werk is geslopen verandert daar niet veel aan. Maar wel iets.

In Het smalle pad van de liefde draait het om de chemie tussen twee stellen. Aan de ene kant zijn daar Floris en Françoise, met hun twee kinderen, of eigenlijk drie, maar eentje is er dood, en aan de andere kant Pieter en May. Zij hebben een dochter, en Pieter heeft nog een zoon uit een eerder huwelijk. Belangrijke gegevens, want het gaat hier om twee hechte gezinnen die beide zo hun geschiedenis en hun pijn met zich meedragen. Na een eerste toevallige ontmoeting op een bruiloft van wederzijdse kennissen is het ‘aan’ tussen de vrienden. Floris en Françoise zijn in Frankrijk gaan wonen na het verlies van hun jongste, en Pieter en May zoeken hen daar elk jaar op om gezamenlijk hun vakantie te vieren, met de kinderen.

Het is een feest hoe soepel en geraffineerd, zo technisch perfect in feite, als Van der Meer dit menselijke drama van liefde en intimiteit zich laat ontvouwen. Alleen een schrijver met zelfvertrouwen kan zo ontspannen aan de touwtjes trekken. ‘Ruim zeven jaar later is het nu.’ begint simpelweg een hoofdstuk. Op een speelse manier komt af en toe de alwetende verteller om de hoek kijken, zonder dat dit aan de spanning van het verhaal afdoet. ‘Dit verhaal had die middag een heel andere wending kunnen nemen, een evenwichtiger verhaal kunnen worden over buitenechtelijke liefde.’

Er is geen sleur, geen frustratie, geen tekort, en toch gebeurt het onvermijdelijke: er bloeit een verliefdheid op tussen Floris en May. Het begint als een amusant, onschuldig spel, ‘een flirt met een ander leven’. Maar opeens is er een aanraking, een kus, ‘kijken werd strelen werd kussen’. Daar staat het nog een keer: ‘Het waren geen rillerige, verwaarloosde minnaars die zich aan elkaar laafden. (…) Geen tekort, eerder de vanzelfsprekendheid van liefde maakte hen overmoedig.’ Dit is geen evenwichtig verhaal over buitenechtelijke liefde, het is een kwetsbaar verhaal, delicaat en invoelend door de schrijfster opgediend. Je gunt ze een tweede leven, deze gekneusde zielen.

Maar het verschil tussen droom en daad ligt toch vooral op het gebied van de gevolgen. Ook zonder dat ze precies snappen wat er aan de hand is, voelt het bedrogen thuisfront, zowel de kinderen als de volwassenen, dat er een dreiging in de lucht hangt. Kleine scheurtjes en fricties ondergraven langzaam maar zeker de gemeenschappelijke idylle; het pijnlijke is dat iedereen dat doorheeft, de lezer voorop, behalve de verliefden. En weer die vertelstem, een beetje vilein inmiddels: ‘Hier zou dit verhaal opnieuw een andere wending kunnen nemen, een misdaadroman worden over twee geliefden die nog nooit een vlieg kwaad hebben gedaan. Tot een van hen de gedachte toelaat – eerst in stilte, later hardop – hoeveel vrijer ze zouden zijn als hun echtgenoten niet meer in leven waren.’

De schrijver beschikt anders. Opnieuw heeft ze een catastrofe voor hen in petto, weliswaar niet in verhouding staand tot de ramp die zich in het begin van het boek voltrok, maar wel eentje die als een echo fungeert. Hierna is alles anders; tot zo ver genuine Vonne van der Meer.

Eerder dit jaar hield Van der Meer een lezing in de serie bijeenkomsten die de Stichting Literaire Activiteiten Amsterdam oftewel de slaa had georganiseerd over ‘de toekomst van de roman’. In tegenstelling tot de andere sprekers die waren uitgenodigd om hierover hun zegje te komen doen, Oek de Jong en Tommy Wieringa, was zij prettig concreet over wat zij zelf nog dacht te kunnen ontdekken in het genre, en gaf ze aan wat ze miste in de romans van haar tijd. Wat het laatste betreft: ze vond dat het maar zo zelden over geloof ging in literatuur. Ja natuurlijk, je had die hausse aan boeken waarin wordt gebroken met het geloof van de ouders. Maar waar waren de romans waarin het verlangen naar geloof wordt gethematiseerd, de rol van het gebed, de behoefte aan rituelen, de geloofservaring, de crisis in iemands geloofsleven?

Toevallig – of niet natuurlijk – verscheen rond dezelfde tijd Mélodie d’Amour waarin Margriet de Moor het lijden van een van haar personages, een vrouw die haar broer heeft verloren, even natuurlijk als aangrijpend laat spiegelen in dat van Jezus Christus. Het kijken naar het beeld van Jezus in de rouwkamer van een kerk, en later het weer nasporen van het beeld, en een gesprekje met de restaurateur, geven een openbaring een aards, en doorleefd, gezicht.

In Het smalle pad van liefde ontstaat er niet zo’n organisch verband tussen het mystieke en het alledaagse; het religieuze wordt er bovenop gelegd, ik weet niet hoe ik dat anders moet verwoorden. May vindt soelaas voor haar verdriet om haar verloren geliefde bij een non die ze kent van de school waar ze werkt. Die gekleed gaat in een habijt, jawel. De gesprekken die zij met haar voert zijn een soort leer-gesprekken. ‘Je moet niet denken dat het geloof iemands leven op slag eenvoudig maakt’, krijgt May te horen. De literatuur die zij van de non te lezen krijgt, wordt ook in fragmenten in de roman opgenomen. De lezer mag met May mee worstelen, en net als zij het Onze Vader regel voor regel leren opzeggen.

Klaarblijkelijk is het Van der Meer erom te doen om de rituelen die aan geloven zijn verbonden – het inrichten van een kapel, het aansteken van de kaarsjes, het afleggen van de dode, het gezamenlijk opgaan in een gebed – as such te beschrijven. In haar lezing over de toekomst van de roman probeerde ze duidelijk te maken dat het belijden van een geloof, in haar geval het christelijke, en het schrijven van een roman elkaar niet uitsluiten. ‘Een bekering is geen metamorfose,’ zei ze. ‘Het is iets dat in beweging is.’

Toch haalt in deze roman de intrede van de non alle beweging uit het verhaal, en erger nog: ook de intensiteit. Er wordt een vreemd element van buiten gehaald om een ommekeer te bewerkstelligen, en het blijft een vreemd element want het brengt een andere taal met zich mee. May komt bij wijze van spreken op zondagsschool terecht om verlost te worden van haar innerlijke strijd, haar schuld, haar verdriet, haar woede.

Tot en met de eerste zin van het laatste hoofdstuk blijft Het smalle pad van de liefde een beheerst vertelde geschiedenis. ‘Hier had dit verhaal kunnen eindigen,’ luidt die zin, ‘maar er is meer en niet alles laat zich raden.’ Was het verhaal maar daar geëindigd. Nu moet May nog een mis bijwonen in de kerk op het Amsterdamse Begijnhof, en een verlichtend gesprek voeren met Heleen, de non. De liefdesplot wordt opeens al te duidelijk en een beetje lelijk afgewikkeld, en er is de suggestie dat May de aanwezigheid van Christus voelt.

Het is niet het geloofsding dat me dwars zit, helemaal niet zelfs. Ik heb alleen het idee dat zoals het nu gestalte krijgt in deze roman de menselijke maat eraan wordt opgeofferd. Precies die maat waarin Vonne van der Meer excelleert.


Vonne van der Meer. Het smalle pad van de liefde. Atlas Contact, 224 blz., € 19,95.