Een minister maakt zich zorgen omdat steeds meer mensen gaan gokken. Vooral poker is geliefd. Er wordt gedebatteerd over de vraag of poker een kansspel of een behendigheidsspel is. Maar de minister moet zich geen zorgen maken. Het is goed dat steeds meer Nederlanders gaan sporten. Want poker is geen spel, maar een sport. Kijk maar eens naar een reportage over een groot toernooi. Het lijkt een caféspelletje voor zwager-achtige mannen, maar laten we ons niet vergissen.
Poker heeft alles van een sport. Spanning, sensatie, confrontaties, publiek, winst en verlies, grote prijzen.
Als bridgen een sport is, en dat is het, aangezien de uitslagen altijd in de sportkrant staan, dan is poker het helemaal. Aan de pokertafel zien we de ultieme wedkamp tussen menselijke geesten. Het is een denksport, maar dan meer. Het is ook een vechtsport, maar dan puur mentaal. Een vecht-denksport.
Ook belangrijk is dat poker een eigen taal heeft, een jargon. Iets is pas een echte sport wanneer het een eigen vocabulaire, een eigen discours, heeft. Woorden en uitdrukkingen die alleen worden gebruikt in die ene sport. De doorloopbal in het korfbal. Doordekken in het voetbal. In gesprek met het ijs gaan. Trekstoot. Drievoudige flip.
In het pokeren heb je dat ook. De flop. De river. ‘Hij is gecalled met pocket four achten. Vance op zoek naar een aas of een vrouw.’
Poker is aantrekkelijk om naar te kijken. We zien de mens strijden, risico’s nemen, aanvallen en verdedigen – vrijwel zonder zich te bewegen. De hersenen doen het werk. Dat is serieus werk. De toeschouwers kunnen het geknars bijna horen.
Poker wordt gespeeld met kaarten, maar in wezen gaat het daar helemaal niet om. Het gaat om de psychologie, om bluffen. Om de tegenstander begrijpen, aanvoelen, doorzien, zijn gedrag voorspellen. Want ook met slechte kaarten kan een pokeraar winnen. Als hij de indruk maar weet te wekken dat hij er ijzersterk voor staat. Dan verlaat de ander het spel en is de pot voor de bluffer. Hij hoeft zijn kaarten niet eens te laten zien: zijn overtuigingskracht is voldoende geweest.
Poker is een zuivere sport. Het is bijna alsof het ook zonder kaarten gespeeld zou kunnen worden. De spelers kijken dan ook nauwelijks naar de kaarten, maar vooral naar elkaar. Ze loeren. Spieden. Houden in de gaten wat de ogen van de ander doen als hij zijn kaarten bekijkt (een halve centimeter optillen, de eerste, en dan weer een halve centimeter, liefst minder, optillen, de tweede).
Dat heeft geen enkele andere sport: dat je wint zonder beter te zijn dan de ander. Door alleen maar te doen alsof je beter bent dan de ander. Daarom is poker een van de weinige sporten met een face. Het gezicht mag niets verraden. Het luistert nauw. Het verschil tussen een ruitenvier en een schoppenvijf kan beslissend zijn. De dood of de gladiolen.
Niet laten merken wat je denkt over je eigen kaarten, en dus kansen. Niet als een aap gaan zitten grijnzen als je drie azen hebt gekregen. Niet zachtjes ‘Zo-zo!’ zeggen en met je hoofd knikken na een blik op je kaarten.
Of dat juist wél doen. Om de tegenpartij in verwarring te brengen. Een beetje tegenstander kan net zo goed denken als jij, pokertechnisch gesproken, en begrijpt meteen dat jij die 140.000 inzet om te bluffen en te verbloemen dat je een waardeloze hand hebt.
Maar je tegenstander weet ook dat jij weet dat hij begrijpt wat die 140.000 inzet behelst, en dat je daarom met opzet doet alsof je bluft: om hem erin te luizen.
‘Hij maakt hier een zogenaamde suck-out. De aas kwam op de river. Jensen callt met 9 4. Wat een flop. Echt een actieflop.’
Ze dragen zonnebrillen en petten. En allerlei andere dingen om het gezicht ondoorgrondelijk te maken. Hoeden, capuchons, duikmaskers, bivakmutsen, kartonnen dozen, Mickey Mouse-oren, Gullit-pruiken, Ted de Braak-snorren en Willempie-helmen. Pokeraars verbergen het gelaat achter en onder hoofddoeken of carnavalsneuzen. Boter op het hoofd en bontmutsen. Koptelefoons, bandana’s, zweetbanden, hair extensions, sinterklaasbaarden, Edgar Davids-brillen, brommerhelmen en Scream-maskers.
Dat is wel jammer, die vermommingen. Dat moet afgeschaft worden. Eerlijk is eerlijk. Wie strijdt met open vizier moet geen nepsnor op dat vizier plakken. Dus weg met die zonnekleppen en duikbrillen. We gaan weer terug naar de oervorm van de sport, naar het oude Griekenland. Op de eerste Olympische Spelen waren de atleten allemaal naakt. Zodat iedereen dezelfde eerlijke kansen had. Als de spelers verplicht naakt zijn, is poker helemaal de ultieme sport.