Dat we anno 2000 «klaar» zijn om Bob Dylan de Nobelprijs te geven is veel en veel te veel gevraagd. De mensen die Dylan met stuitende hondentrouw aanbidden, stammen uit het langvervlogen hippie-bloemen-vrede-en-liefde-tijdperk, waarin de bobo’s van nu zich eeuwig jong waanden.
De lange arm van deze afvalligen reikt ver. Met professoren aan hun zijde bundelen zij thans de krachten om het Nobelprijs-comité zo gek te krijgen hun dementerende hopman, de neuzelende bard Bob Dylan, met de Nobelprijs voor literatuur te vereren! Zij, vooral heren rond de vijftig en enkele dames die dagelijks nog hun haar in henna weken, vormen een immer nauw gesloten front, waaruit de wietwalmen en hasjdampen blijven opkringelen. Hun voorstel is de pathetische stuiptrekking van een op sterven na dood zijnde generatie. Zolang Bob Dylan leeft, blijft het jaren-zestigspook rondwaren.
De vraag of songteksten ja dan nee literatuur zijn, is al oud. Zoals ook het antwoord: volmondig nee. Songteksten bestaan bij gratie van hun muzikale begeleiding. Zo zijn ze geschreven en zo zijn ze bedoeld. Op papier is het weke, onsamenhangende rommel (zie het Verzameld Werk van De Dijk of Def P.). Bob Dylan een dichter? Zijn teksten literatuur? Laten we willekeurig, blind, een fragment prikken:
Lay, lady, lay, lay across my big brass bed
Stay, lady, stay, stay while the night is still ahead
I long to see you in the morning light
I long to reach for you in the night
Stay, lady, stay, stay while the night is still ahead
Tegen dit parlando kan toch geen Mulisch op, is dat wat de voorvechters ons willen doen geloven? Ja, de teksten van Bob Dylan zingen lekker weg. Ze rijmen, ze hebben een ritme dat goed mee te klappen is, dus haal vlug de tamboerijn te voorschijn. Dylans teksten roepen een voorbije wereld op waar alles shit was maar wel overzichtelijk shit. Er was nog goed en fout. Die overzichtelijkheid ontbreekt in de chaotische complexiteit van vandaag de dag. Met Dylan kan de werkelijkheid tijdelijk overzichtelijk gewaand worden.
Behalve irritatie wekken Dylans discipelen, in hun oprecht gemeende voordracht, vooral medelijden op. Zij zijn het toch die kankeren op jeugdiger generaties? Alles na hen is dom, oppervlakkig en heeft geen besef van cultuur. Wij zouden Shakespeare niet van Shakespeares Sister kunnen onderscheiden.
Dat nog liever dan je vastbijten in de Nobel-nominatie van een gebrekkig rijmelende held van weleer. Bob Dylan voor literatuur. Geeft dat blijk van cultureel besef? Van de mogelijkheid hoge en lage cultuur te kunnen onderscheiden?
De voordracht van Bob Dylan voor de Nobelprijs voor literatuur wortelt in slecht geventileerde nostalgie. Gezapig verlangen naar «een tijd», «een gevoel», «een levensstijl» die allang passé en onhaalbaar zijn gebleken. De wereld is niet maakbaar of veranderbaar door met z'n allen tegen misstanden te hoop te lopen. Revolte. Protest. Revolutie. Dat misselijkmakende love and peace dat maar op blijft boeren.
Dit soort verstandverbijstering is het kennelijk dat inmiddels hoog ingeschaalde mensen ertoe aanzet de songteksten van Bob Dylan te beschouwen als «goede» literatuur.
Op de status van de muzikant Bob Dylan valt weinig af te dingen, zo min als er af te dingen valt op Paul McCartney of Lionel Ritchie. Net als hen heeft Dylan voor heel wat kippenvel gezorgd. Hij heeft voor de opstandige jeugd over de hele wereld de soundtrack van hun kleine revolutie geschreven, de achtergrondmuziek waartegen zij, de bloemenkinderen en later weer andere mondige jongeren, de wereld dachten te kunnen verbeteren. Hij heeft de blues groter gemaakt, onder meer door de bronnen ervan te ontsluiten: veel volksliedjes en traditionals stonden aan de basis van Dylan-songs. Zonder schaamte, want er zat geen copyright op, «bewerkte» Dylan oude liedjes tot nieuwe songs.
Zo is Percy’s Song terug te voeren op de traditional The Wind and the Rain:
The only tune that my fiddle would play, was: «Oh, the wind and the rain.» The only tune that my fiddle would play, was: «The dreadful wind and rain»
werd:
And I played my guitar through the night to the day, turn, turn, turn again. And the only tune my guitar could play was: «Oh the cruel rain and the wind»
De babyboom-generatie doet weer eens van zich spreken, op een manier die voor jongere muziek- en literatuurliefhebbers lachwekkend aandoet. De krampachtigheid waarmee ze oude tijden doen herleven, is weerzinwekkend. Over de rug van Bob Dylan wordt hier een berg jeugdsentiment uitgespeeld waar alle nuchterheid en elk gevoel voor verhoudingen in verzuipt.
Geef Bob Dylan de Nobelprijs! is niet meer dan een manifestatie van een diepgeworteld «weet je nog wel oudje»-gevoel, het gevoel dat vroeger alles beter was, dat «we» vroeger nog iets te zeggen hadden, dat «ze» vroeger nog naar ons luisterden als we iets zeiden.
Kortom, de onmacht tegen de versnellende, digitaliserende wereld van vandaag die dit soort nostalgie voedt. We willen de wereld en we willen hem nu! riepen ze vroeger. En vervolgens hebben ze hem gekregen, een tijdje. Nu de tijd gaat aanbreken dat ze hem weer uit handen moeten gaan geven aan volgende generaties, aan jongere mensen die beter zijn toegesneden op de omstandigheden van tegenwoordig nu schrikken ze. Met het gevoel dat hun days are over, grijpen ze naar de middelen die ze vroeger, in hun finest hours, ook hanteerden om iets gedaan te krijgen: met z'n allen roepen dat je iets vindt, desnoods met een spandoek en een zwaaisjaal erbij, en dan maar wachten tot je wensen in vervulling gaan.
Dat gaan ze niet.
Tenzij de heren die bepalen wie de Nobelprijs voor literatuur krijgt ook van die leeftijd zijn, en eveneens gebukt gaan onder onuitroeibaar sentiment, dat diepe heimwee naar de dagen dat ze nog alle meisjes konden krijgen, en dat de wereld voor hen open lag. En dat je de hele dag in het park kon liggen blowen in de wind.
Helaas.
Tijden veranderen.