Als je door je leeftijd, of na een zoveelste crematie binnen veel te korte tijd (verschijnselen die min of meer met elkaar verband houden) vaak in de buurt van de definitieve uitgang gaat zwerven, wordt de dood al snel een vooral praktische aangelegenheid. Hoezo een niet-reanimeren penning? Moet ik een testament opmaken? Zal ik Tumult bij de uitgang van Bert Keizer nog eens doorbladeren? Wat wil ik: graf of vuur? Foute grappen maken op begrafenissen hoort trouwens niet tot het repertoire. Dat is typisch iets voor doodsbangeriken. De tot ritueel verheven vragen rondom de dood vormen hét onderwerp van de voorstelling dood en zo (zonder hoofdletters), gemaakt door de toneelmakers Annemarie Prins (84), Eva Duijvestein (40), schrijver Sophie Kassies (59) en regisseur Hendrick Aerts (40), uitgebracht onder de daken van het Noord Nederlands Toneel en Het station.

Ik heb er niet voor doorgeleerd, maar doordat het onderwerp ‘dood’ lijkt te zijn ingemetseld in kokette ‘vieringen’ aan onze nationale televisiebittertafels, lijkt de dood de laatste tijd te zijn ontdaan van zijn viezige bijgedachten en zijn ergerlijke banaliteit. Want er hoort een hoop banaal geschreeuw bij doodgaan, en nogal wat egocentrische narigheden. Daarvoor is in dood en zo alle ruimte. Een verademing is dat. Als de doodverklaarde tumordrager tegen de zwangere jongere vrouw roept: ‘Wat vreselijk dat jij doorgaat straks, zonder mij, dat ik een leeg woord wordt, geen vel, geen gevoel, geen mij meer. Ik moet jou maar doodmaken voor ik zelf doodga.’ Waarop de levenslustige jonge moeder tegen de nare heks terug scheldt: ‘Als je zo nodig door moet gaan met ademen, doe dat dan privé. Echt niemand zit te wachten op jouw zoveelste afscheidstournee. Niemand heeft behoefte aan jouw dodendansjes. We willen allemaal liefst maar één ding en dat is jou hier ter plekke de geest zien geven.’ Hopla! Niks valse sentimenten.
Die twee vrouwen aan dat pierebad (overigens een guitig vormgegeven commentaar op water als droomsymbool van het onderbewuste) zijn op een aanstekelijke manier aan elkaar gewaagd; ze sparen elkaar niet, ze laten ons schateren en ze omarmen elkaar met wanhopig lawaai. Want ja, wat heb je anders in te brengen tegen die onbekende zeiszwaaier (die ook maar wat doet) dan de eeuwige vraag: ben je bang? Ja natuurlijk is de jongste (‘Ik heb de statistieken aan mijn kant’) bang voor het verlies van een zielsverwant. Ja natuurlijk is de oudste bang voor iets wat groter is dan zijzelf. De in de Volksrepubliek China ingekochte doodspastilles fluisteren haar ’s nachts in het oor: ‘Er zijn te veel oude mensen. Er is te weinig om voor te vechten. ’t Is klaar hier, alles kan alleen maar minder worden. Dan wordt de uitgang vanzelf een interessant onderwerp.’ Dat blijft magisch aan toneel. Je kunt er alles zeggen. Als het maar waarachtig is. En zolang de bron maar blijft: sterfelijke mensen die vechten voor iedere centimeter brutaal, rechtopstaand leven.
dood en zo reist tot vlak voor Kerstmis door het land, informatie en kaarten op nnt.nl