
De openingsfilm van het Nederlands Film Festival (nff) is het op Curaçao gesitueerde Buladó, waarin de elfjarige Kenza (Tiara Richards) kampt met het verlies van haar moeder, maar ook met gevoelens van culturele vervreemding. Haar vader (Everon Jackson Hooi) is een ‘moderne man’ die alleen Nederlands met haar spreekt (dat is ‘goed’ voor haar toekomst) terwijl haar grootvader (Felix de Rooy) haar aanmoedigt om haar eigen taal te spreken en in contact te komen met de spirituele tradities van haar cultuur.
Dit verhaal ligt regisseur Eché Janga (1978) na aan het hart. Zijn moeder is Nederlands, zijn vader geboren en opgegroeid op Curaçao. In zijn film is het conflict in Kenza voelbaar: ze houdt van haar vader, maar de aantrekkingskracht van een connectie met de geestelijke wereld, en daarmee de belofte van een spirituele band met haar overleden moeder, is groot. Met mooie landschapsfotografie in widescreen verbeeldt Janga de clash tussen de moderne wereld en die van de voorouders die voortleven in dieren en natuurverschijnselen zoals een fluisterende wind.
Waar de magisch-realistische stijl sporadisch goed werkt, komt de spanning tussen oud en nieuw, tussen een echte en een opgelegde identiteit, nooit uit de verf. Het is soms lastig om je vinger erop te leggen, maar ik vermoed dat de reden voor futloosheid in de vertelling iets te maken heeft met het spelen op safe. Of met het mikken op een ‘publiek’? Buladó belooft een explosieve clash – in zo’n opstandig tienermeisje zitten verschrikkelijke krachten – maar we komen niet verder dan een inbraak in een plaatselijk museum om een pijl-en-boog en traditionele kleding te jatten. Die vulkaan in Kenza komt niet tot uitbarsting. Daar is het allemaal te voorspelbaar en braaf voor, eigenschappen die je verwacht in een doorsnee familie- of kinderfilm. Nergens worden we ontregeld, nooit is de verbeelding van Kenza’s crisis dwingend. Uiteindelijk staat er in deze film niets wezenlijks op het spel.
Een voetnoot. De beginnende Nederlandse regisseur Dylan Werkman, documentairemaker aan de Nederlandse Filmacademie, stuurde mij zijn korte afstudeerfilm A View from Above toe, met de volgende mededeling: ‘We komen binnen in een industrie die op dit moment simpelweg geen plek voor ons heeft.’ Nadat ik zijn film heb gezien, hoop ik dat ‘geen plek’ voor jonge makers zoals Werkman een vergissing zal zijn, of in ieder geval iets tijdelijks. Want anders dan Buladó ráákt zijn film mij wel; ik voel iets authentieks terwijl ik kijk naar spectaculaire beelden van de maanlanding vermengd met meditatieve scènes op aarde van twijfelende mensen in crisis: een bokser die zich voorbereidt op een wedstrijd, een jonge vrouw tijdens de geboorte van haar kind, een hoogbejaarde man die springt van de hoogste zwembadduikplank. De metaforiek is wat opgelegd, maar deze film is duidelijk met hart en ziel gemaakt, vermoedelijk zonder al te veel tijdverspilling met vragen over wie nu precies ‘het publiek’ moet zijn, een ziekte die onverminderd woekert in de Nederlandse cinema.
Buladó is te zien op het NFF en vanaf 1 oktober in de rest van Nederland; A View from Above komt op 10 oktober eenmalig in Euroscoop, Amsterdam