
Ik was de tentoonstelling van Jan van Munster in het Kröller-Müller Museum gaan bekijken. Zijn kunst zie je nog sporadisch in de musea. Dat komt zo: als iemand lang meegaat, denken we zijn werk wel gezien te hebben. Het is niet nieuw meer dan. Maar in feite zijn we aan het vergeten. Aan dat euvel lijd ikzelf ook. Het was daarom dat ik de expositie wilde zien – om te zien of het werk nog zo goed was als toen ik het jaren geleden voor het eerst zag. Het was zoals ik gedacht had. Het werk was nog nieuw en fris genoeg. Ik keek er nu anders naar, minder doctrinair, dus zonder vooroordelen. Het was nog springlevend.
Jan van Munster is een ernstige kunstenaar, abstract en conceptueel van karakter, die zorgvuldig werk maakt. Hij was net tachtig geworden. De tentoonstelling liet een compact overzicht zien van het werk, in enkele kleine zalen in het oude Van de Velde-gebouw. Die bereik je nu via de moderne ingang, transparant, ruim en licht, rechthoekig, wit en grijs, door architect Wim Quist ontworpen, medio jaren zeventig. Je komt binnen en gaat rechts en dan weer rechts. Die gang brengt je bij wat de achterkant was van het oude gebouw waar de aula en een paar kleine zalen lagen. Ooit waren die bedoeld voor werken op papier. Het was daar dat van Jan van Munster het drietal ijstafeltjes stonden opgesteld, Ice Tables, een hoofdwerk uit 1986. Ze zijn stevig en strak gebouwd van staal, donker antraciet gemoffeld. Zo staan ze nauwkeurig gerangschikt. Ze staan met een mooi gewicht in die kamer. Elk van die tafels draagt een teer oppervlak van witte ijskristallen. Het zijn drie delicate rechthoeken die geheimzinnig glinsterend wit bevriezen op gladde platen van dun koper. Door middel van handige frigidaire techniek raakt de temperatuur van de koperen vlakken, als ze zijn ingeschakeld, zo ver onder nul dat door de zeer koude straling de vochtigheid in de lucht bevriest en glinsterend wit als rijp op het koper neerslaat. Het duurt even voordat de onzichtbare luchtvochtigheid zichtbaar wordt als een fluweelzacht vlies van ijs. Ik noem het ensemble een stilleven, omdat het proces van bevriezing zo geruisloos verloopt. Je ziet dat de rijp alle rumoer eromheen absorbeert. Je ziet diepe stilte.

De tafels staan daar in een kleine, vierkante kamer die naar verhouding vrij hoog is. Het werk is opgesteld tussen drie grijswitte wanden. We kijken ernaar door een brede doorgang in de vierde wand – van een zekere afstand, net als in de foto op deze bladzijde. De tussenruimtes zijn verfijnd bemeten. De hoekige abstracte vormen, die heel beschouwelijk zijn, hebben kunstenaars van de generatie van Van Munster (Ad Dekkers bijvoorbeeld, Jan Dibbets en Bob Bonies) in de loop van de jaren zestig ook via minimal art leren kennen en op hun manier toen verwerkt. Maar over zulke formele genealogie wil ik het nu niet hebben. Ik vond het vooral mooi hoe de installatie van de ijstafeltjes, met nog wat ander werk van de kunstenaar, zonder lawaai, in de omgeving van het museum pasten. Een museum met zijn collectie is een omgeving. Dat begon ik te zien en me te herinneren toen ik dwalend door Kröller-Müller heen en weer ging. Verder waar de klassieke collectie begint, hangt in een galerij met kabinetten die expo 3 heet, meteen links bij binnenkomst een wonderschoon, klein schilderij, Sneeuwstudie van Floris Verster. Ik was het vergeten. Het is een verrassing dat, in het geweld van moderne museumpresentaties, dit bescheiden doekje olieverfschildering uit 1895 er gewoon nog hangt.
Er ligt nieuwe sneeuw op de landerijen. De schilder Verster was gaan kijken toen het wit nog vers en schoon was, ergens in de buurt van Leiden waar hij woonde. Je hoeft niet ver om een motief te vinden. Ik stel mij voor dat hij aan het begin stond van de weg die, links langs een heg, recht het land in gaat. Daar kon je de sneeuw van nabij zien. Verder voor zich uit zag hij de eerste huizen van een gehucht. Langs de weg een brede sloot. Er lag sneeuw op het ijs. Ook scheve stompen knotwilg langs het water. Ging zijn blik naar rechts dan had hij een rustig overzicht over nog meer besneeuwd land: een boomgaard met kale, grillig gepenseelde bomen. Door die zwarte takken heen zien we nog meer velden. Het landschap is stil, niets beweegt. Meestal is de sneeuw een wat grijs gedempt wit. In de lucht, zien we verder weg, is dunne bewolking. Maar van rechts breekt een stralende winterzon door. Dat bevende strijklicht maakt dat de sneeuw goudkleurig oranje gaat glanzen. Dat licht is de gebeurtenis waarom het schilderij gemaakt werd.
Nu maakt deze Sneeuwstudie deel uit van de artistieke omgeving die de collectie in het museum geworden is. Het werd in 1920 verworven toen mevrouw Kröller ook bezig was met de verwerving van abstracte schilderijen van Mondriaan uit diezelfde tijd. Ook bij Mondriaan begon de vormgeving vanuit een fond van wit. Wat ik wil zeggen: zo passen ook de stille tafelvlakken van teer ijs uitstekend in de omgeving van het museum. Alles houdt elkaar bezig.
PS. De tentoonstelling van Jan van Munster is nog tot 13 oktober te zien. Er is een bescheiden catalogus met tekst van Lucette ter Borg. De komende weken kom ik terug op het Kröller-Müller Museum