‘Er zit weinig geschiedenis in mijn nieuwe roman’, schreef Theodor Fontane in 1897 aan zijn uitgever. ‘Aan het slot sterft een oude man en twee jongelui trouwen met elkaar; dat is zo’n beetje alles wat er in die 500 bladzijden gebeurt. Van verwikkelingen en oplossingen, van hartsconflicten en conflicten überhaupt, van spanningen en verrassingen is niets te vinden. Het is allemaal Plauderei: dialoog waarin de karakters en via hen de geschiedenis zichtbaar worden.’ Fontane heeft het over Stechlin, de roman waaraan hij vanaf 1895 had gewerkt.

Stechlin is Fontanes laatste, maar ook zijn meest ambitieuze roman. Hij wil een omvattend beeld schetsen van de politieke en sociale situatie van Duitsland rond de eeuwwende, hij wil de sociale veranderingen zichtbaar maken die de oude maatschappelijke structuren aan het wankelen brengen en de nieuwe mentaliteit benoemen die bezig is zich te bevrijden uit de feodale verhoudingen. Stechlin, zegt hij nadrukkelijk tegen ieder die het horen wil, is een ‘politieke’ roman van bijna epische proporties.

De oude baron Dubslav von Stechlin leeft teruggetrokken op zijn slot in de Mark Brandenburg, even ten noorden van Berlijn. Deze Pruisische jonker en een van de voormannen van de conservatieve partij gaat gemoedelijk om met de mensen in ‘zijn’ eveneens Stechlin geheten dorp: dominee Lorenzen, een aanhanger van de sociaal-christelijke beweging die aan het eind van de negentiende eeuw over Europa woei onder inspiratie van onder anderen Leo Tolstoj; onderwijzer Krippenstapel, een betweter die bevlogen is van recente positivistische denkbeelden; Katzler, de opperhoutvester die getrouwd is met een heuse prinses, en Adelheid, zijn ongetrouwde zuster en abdis van het nabijgelegen klooster Wutz. Adelheid heeft een hekel aan haar broer: ze vindt hem een slappeling die zich laat bepraten door de liberalen en ze werpt zich op als verdediger van de feodale adellijke waarden die ze bij haar broer ziet afkalven. Tegenover de gesloten wereld van het dorp Stechlin plaatst Fontane de wereldstad Berlijn. De trait d’union tussen beide is Woldemar, Stechlins enige zoon. Woldemar leert in Berlijn de gravinnen Melusine en Armgard Barby kennen, die actief betrokken zijn in feministische en modern-christelijke bewegingen. Hij wordt op een militaire missie gestuurd naar Londen; na zijn huwelijk gaat hij op huwelijksreis naar Italië.

Het waagstuk van Fontane bestaat hierin dat hij de epische schildering van eigentijdse politieke en sociale denkbeelden niet vertelt zoals bijvoorbeeld Balzac in zijn Comédie humaine vertelt hoe de Franse samenleving van 1830 in elkaar zit, maar toont via de woorden van zijn personages. De verteller komt in Stechlin zelden aan het woord en is dat al het geval, dan beperkt hij zich tot welwillende toelichtingen die het denkraam van zijn personages niet te buiten gaan. Fontanes verteller doet afstand van een privilege waaraan de traditionele roman tot dan toe te herkennen was, namelijk van een alwetende commentator die de achtergronden, diepere gedachten en motieven onthult die voor de personages niet zichtbaar zijn, een regisseur wiens wereldbeeld het raamwerk vormt waarbinnen alle karakters, gebeurtenissen en gedachten worden geordend. Het waagstuk van Fontane bestaat daarin dat hij een roman schrijft zonder centrum; een roman waarin de eigentijdse denkbeelden worden getoond via Plauderei, zonder dat een gespreksleider daar corrigerende opmerkingen bij plaatst, of conclusies uit trekt. Fontane beperkt zich ertoe situaties te verzinnen waarin hij de bonte stoet personages met elkaar in contact brengt. In dat opzicht lijkt Stechlin op verhalen van Ollie B. Bommel: er zijn veel diners, bijeenkomsten, recepties en andere sociale verplichtingen.

Het begin van de roman is wat dat betreft kenmerkend. Dubslav Stechlin wordt uit zijn rust opgeschrikt door een telegram waarin Woldemar aankondigt dat hij met twee vrienden en medeofficieren op weg is naar Stechlin. Opgeschrikt, want een bezoek van zoon Woldemar met twee adellijke vrienden stelt Dubslav voor de verplichting een diner te organiseren waarbij hij zijn gasten niet alleen iets ordentelijks moet voorschotelen (een van de vele mooie kwaliteiten van Stechlin is dat de roman uitgebreid ingaat op de gerechten die de gasten bij diverse gelegenheden krijgen voorgezet), maar ook in contact moet brengen met disgenoten met wie ze enigszins op niveau een gesprek kunnen voeren. Hoe moet je die zo snel vinden in een gat als Stechlin? En dus worden de dominee, de molenaar Gundermann en zuster Adelheid uitgenodigd. En zo opent de roman met een perfect voorbeeld van wat Fontane voor ogen stond: via de Plauderei van molenaar, officieren, dominee, jonker en abdis een beeld schetsen van de maatschappelijke en levensbeschouwelijke ideeën die het Duitse volk aan het eind van de negentiende eeuw bezighielden.

In het midden van de vorige eeuw schreef de Russische criticus Michaïl Bakhtin een paar prachtige boeken over het wezen van de roman. De romanschrijver schept volgens Bakhtin niet zelf de taal waarin hij zijn roman schrijft, hij beperkt zich ertoe de uiteenlopende soorten taalgebruik te citeren die hij in zijn omgeving waarneemt. Die soorten taalgebruik verschillen van elkaar, omdat ze geladen zijn met verschillende ideologieën: adellijke mensen praten op een andere manier dan ambachtslieden en die praten weer anders dan arbeiders, omdat ze zich via hun taalgebruik willen onderscheiden van mensen van een andere klasse (of een beroep, een andere levensbeschouwing, een andere streek). De sociale werkelijkheid manifesteert zich in een groot aantal van dergelijke discoursen of sociolecten. Elke sociale groep zingt zijn eigen deuntje. De grote romanschrijver is volgens Bakhtin in staat deze sociolecten te herkennen, ze van elkaar te onderscheiden en ze zo te citeren dat ze een symfonisch geheel vormen. De moderne roman, zegt Bakhtin, is een polyfone roman.

Welnu, ik kan geen mooier voorbeeld van polyfonie verzinnen dan Fontanes Stechlin. De consequenties van Fontanes experiment zijn verstrekkend. Stechlin heeft bijvoorbeeld geen eenduidige strekking, geen centrale betekenis, geen centrum. Het is een gedecentreerde roman. Fontane registreert de discoursen uit zijn tijd; hij citeert ze en voegt ze samen tot een polyfonie, waarbinnen ongelijksoortige discoursen op elkaar inwerken en tot mengvormen leiden die dezelfde Bakhtin ‘dialogisme’ noemt. Stechlin vestigt er bij herhaling de aandacht op dat er de laatste tijd woorden in zijn taalgebruik zijn geslopen die hij tien jaar daarvoor nooit zou hebben gebruikt en waarvan hij de afkomst (christen-socialistisch, sociaal-democratisch, communistisch) maar al te goed kent. De oude Stechlin is zo’n uitermate beminnelijk mens, hij houdt de aandacht van de lezer van begin tot eind gevangen, omdat hij zich, in zijn ruimdenkendheid, laat beïnvloeden door al die nieuwe denkbeelden.

Een sterk voorbeeld is de dialoog, aan het eind van de roman, tussen Stechlin en Lorenzen, een gesprek dat Stechlin eigenlijk begonnen was om Lorenzen te kapittelen voor zijn doorgeslagen liberalisme, maar waarin Lorenzen de bakens verzet zodra het onderwerp ‘moed’ wordt aangesneden. Lorenzen doet een aanval op Stechlins ouderwetse en achterhaalde idee dat moed begrepen moet worden als militaire moed, als ‘bataljonsmoed’, zoals Lorenzen het noemt, en die Lorenzen denigrerend van de hand wijst als een vorm van ‘kuddemoed’. Hij vindt dat werkelijke moed tegenwoordig alleen nog wordt gevonden bij de eenzame pioniers van geest en industrie: de moderne helden zijn de uitvinders van de gloeilamp, van de stoommachine, het zijn de ontdekkingsreizigers van pool of centraal Afrika. Waarop Stechlin, nadat hij even met stomheid is geslagen, zegt: ‘Je hebt gelijk Lorenzen.’ Dat is een geweldige uitspraak voor iemand die we hebben leren kennen als een Pruisische baron van de oude stempel.

Thomas Mann schreef in 1910 een indrukwekkend essay over ‘Der alte Fontane’, waarin hij uitlegt dat Fontane ‘haast had om oud te worden’. Fontane had een bijna zestigjarige aanloop nodig om alle stof te laten rijpen die hij pas kon oogsten tussen zijn zestigste en zijn tachtigste. Die oogst was buitengewoon rijk. Fontane begon aan zijn eerste roman toen hij bijna zestig was. In de twintig jaar die hem restten schreef hij een oeuvre van wereldniveau: hij was zeventig toen hij Dolingen, Dwalingen publiceerde, 75 toen hij Effi Briest schreef, en 78 toen hij zijn carrière en zijn leven besloot met Stechlin.

Niet alleen volgde het ene meesterwerk op het andere, de kwaliteit van die werken ging ook nog in opgaande lijn naarmate Fontane ouder werd. Wat mij betreft bereikte Fontane het hoogtepunt op zijn 75ste met de publicatie van Effi Briest. Dit is een van de meest ontroerende en mooiste romans uit de wereldliteratuur, een roman die de vergelijking met Madame Bovary en Anna Karenina glansrijk doorstaat, en die ik, als ik kiezen mocht, boven aan het rijtje van deze drie zou plaatsen. Andere critici menen dat de stijgende lijn doorgaat tot het eind van Fontanes leven. Zij beschouwen Stechlin als het hoogtepunt. Ik heb de nieuwe vertaling van Stechlin net uit en ben diep onder de indruk. Ik denk dat ik mijn aanvankelijke mening moet herzien en de andere critici gelijk moet geven. Stechlin is Fontanes grootste roman.