
Toen de telefoon werd uitgevonden, dacht men dat er geen brieven meer geschreven zouden worden. Sterker nog: ook met de intrede van de postzegel wisten de professionele brievenschrijvers dat dit het begin van het einde zou zijn. Opeens zou het immers voor het volk mogelijk worden brieven te sturen.
Het zijn relativerende feiten die de Engelse journalist Simon Garfield opwerpt in zijn geschiedschrijving van de brief als verdwijnend genre, To the Letter: A Journey Through a Vanishing World, maar het neemt niet weg dat je je inmiddels écht afvraagt hoe het nu verder moet met de brief. Waarom zou je nog de moeite nemen een brief te typen of met de hand te schrijven, die in een envelop te vouwen en te frankeren, naar een brievenbus te brengen en genoegen nemen met de wetenschap dat de geadresseerde op z’n vroegst de volgende dag, zoveel uur later, jouw boodschap tot zich kan nemen?
Omdat het iets feestelijks heeft. Iets zorgvuldigs ook. Iets speciaals.
Er zijn eigenlijk tamelijk eenvoudig allerlei redenen te bedenken waarom een brief te verkiezen is boven een mail(tje), wat niet wegneemt dat er veel minder brieven worden geschreven dan vroeger. Het schrijven van een brief is een keuze, en geen noodzaak meer. Mailen, sms’en, twitteren, whatsappen en anderszins berichten versturen, nog afgezien van telefoneren, zijn allemaal in de plaats gekomen van het ouderwetse brieven schrijven. Is dat erg?
Het is erg als je je voorstelt dat Ted Hughes nooit zijn brieven zou hebben geschreven, zoals die vorig jaar gebundeld en vertaald verschenen onder de titel Ik wil nooit vergeven worden (De Arbeiderspers, Privé-domein). Niet alleen zijn de brieven prachtig geschreven, vormen ze een kunstgenre op zich, ook bevredigen ze de nieuwsgierigheid naar de man en het leven dat hij geleid heeft, de doden die hij moest zien te overleven, Sylvia Plath voorop. In een periode van vijftig jaar schreef Hughes duizenden brieven en als iets daaruit duidelijk wordt, is het dat de liefde sterker was dan de dood. De liefde voor zijn vrouwen, zijn zus, zijn kinderen, en de taal, de dichtkunst. Ook stellen zijn brieven het beeld bij van de demonische minnaar, zoals dat ontstaan was bij fanatieke bewonderaars van Sylvia Plath, onder meer door een selectieve bundeling van de brieven aan haar moeder.

Brieven zijn wat dat betreft riskant als bron voor een biograaf, omdat ze eerlijkheid suggereren, directheid, emotionaliteit. In een brief lijkt het alsof de schrijver, net als in een dagboek, zijn masker laat vallen, laat zien wat hem ‘echt’ beroert. Onzin natuurlijk, want – net als in een dagboek – de schrijver kan de werkelijkheid naar zijn hand zetten.
Dat dat ook wel eens onmetelijk saai kan uitpakken, bewijzen gek genoeg de brieven die Jane Austen schreef. Zo geestig, sardonisch en levendig als de schrijfster zich toont in haar romans, zo utterly boring zijn de verslagen van haar dagelijkse wel en wee gericht aan met name haar zus Cassandra. Eigenlijk kom je helemaal níets te weten van de schrijfster, noch van haar omgeving; de wereld lijkt niet te bestaan in haar kleine universum van bezoekjes en weersomstandigheden. Wel schrijft ze opmerkelijk onaardig over de types die ze op de thee krijgt, bijvoorbeeld dat ze de ‘r’ niet kunnen zeggen, of dat ze krom lopen. Observaties die in een roman hun legitieme betekenis kunnen krijgen, maar in een brief nogal armzalig overkomen. Een van de biografen van Austen geeft een onthullende verklaring voor het ingehouden karakter van haar correspondentie: brieven zijn niet altijd zo betrouwbaar, en Jane Austen speelde met dat fenomeen. Wat ook nog eens mee zou kunnen spelen is haar angst dat de brieven na haar dood gepubliceerd zouden worden, en dat ze uit zelfcensuur het verschijnsel ditjes datjes tot op de bodem verkende.
Ironisch genoeg bevatte het laatste briefje van Virginia Woolf aan haar man Leonard Woolf een duidelijke opdracht: destroy all my papers. Omdat hij zich niet aan deze wens hield, kennen we Woolf zoals we haar nu kennen, ernstig en frivool, gelukkig en wanhopig. Haar brieven en dagboeken vormen een onlosmakelijk onderdeel van haar oeuvre; er zijn lezers die de schrijfster zelfs op haar best vinden buiten de strenge contouren van de roman en het essay. Een brief schrijven is een menselijke kunst, vond Woolf, terug te voeren op de liefde van vrienden. De originele brieven worden bij elkaar bewaard in één collectie, en zijn te koop voor 4,5 miljoen dollar.
Brieven lijken iets te onthullen wat anders ongezegd zou blijven. Een van de grootste aantrekkingskrachten van de brief is dat het een persoonlijk document is, bovendien eigenlijk niet voor jouw ogen bestemd. Brieven voeden de behoefte aan voyeurisme van onze helden, of aardiger gezegd: ze brengen onze helden naderbij, maken hen kleiner, of juist groter, leren hen beter te begrijpen.
Dat laatste is bijvoorbeeld ook het geval met (liedjes)dichter Willem Wilmink, van wie onlangs, elf jaar na zijn overlijden, Zelfportret in brieven verscheen, samengesteld door zijn vrouw Wobke Wilmink en uitgever Vic van de Reijt (Nijgh Van Ditmar). Net als Hughes was Wilmink zijn leven lang een hartstochtelijk briefschrijver, waardoor zijn groeiend kunstenaarschap op de voet te volgen is, net als de wortels van zijn trauma’s en neuroses. De peilloze melancholie in de ogenschijnlijk zo simpele liedjes en versjes krijgen door deze vaak erg grappige en huiselijke brieven een onverwachte dimensie.
Een wereld zonder brieven zou zijn als een wereld zonder zuurstof, constateert Garfield op zeker moment met gevoel voor understatement. Heel wat illustere brievenschrijvers laat hij de revue passeren. Van Cicero en Seneca tot Madame de Sévigné en Lord Chesterfield. De laatste schreef brieven aan zijn ‘onechte’ zoon, die opgroeide bij zijn moeder, en zijn om te huilen zo mooi, zo onverwacht actueel. Via zijn brieven begeleidt de toegewijde vader het levenspad van zijn zoon, en geeft hem levenslessen die ruim tweeënhalve eeuw later op geen enkele manier verouderd of achterhaald aandoen.
‘My Dear Boy’, schrijft hij in juli 1739, als zijn zoon net zeven is, ‘one of the most important points in life is decency (…)’ om hem vervolgens even simpel als afdoende uit te leggen dat wat in de ene situatie gepast is in een andere situatie totaal buiten de orde is. Aan het slot van de brief vertelt hij nog even wat decency in het Frans is (bienseance) en in het Latijn (decorum). Naarmate de jongen ouder wordt, openbaart de vader hem de geheimen van het sociale leven, bijvoorbeeld over ‘the art of pleasing’, zo noodzakelijk maar ook zo moeilijk te verwerven. De briefvorm geeft de vaderlijke adviezen vleugels, verleent ze persoonlijke urgentie en warmte.
Brieven zijn in staat om bij uitstek een ander, menselijk licht te werpen op beroemde personen en schrijvers. De Amerikaanse journaliste Janet Malcolm, schrijfster van onorthodoxe biografische portretten van Sylvia Plath, Gertrude Stein, Lev Tolstoj, noemde brieven ‘de fossielen van het gevoelsleven’: ze laten zien dat we ooit iets om iemand gaven. Jane Eyre zou heel anders begrepen kunnen worden als we niet de brieven kenden die Charlotte Brontë schreef aan ‘haar’ monsieur Hegener in Brussel. Zonder de brieven van Renate Rubinstein en Simon Carmiggelt had niemand zich iets voor kunnen stellen bij hun verhouding. Zonder de brieven die Simone de Beauvoir schreef aan haar Amerikaanse minnaar Nelson Algren was zij een vrouw zonder lichaam gebleven. Dankzij de brieven die Mary McCarthy en Hannah Arendt uitwisselden, kreeg de verbintenis van het persoonlijke en politieke, het filosofische en het praktische, een concreet en aantrekkelijk gezicht.
En hoe zit het dan met mailen? Is dat het nieuwe corresponderen? Voor Ted Hughes was het schrijven van brieven een metier waarop hij zich vanaf zijn zeventiende toelegde. Zijn brieven zijn dagelijks, babbelig en op een natuurlijke manier lyrisch. Brieven schrijven was voor hem een vorm van oefenen om met de wereld te converseren. Op zich sluit dit het betere mailen nog niet uit. Kenmerkend voor een mail is echter dat die heel snel geschreven kan zijn én verzonden. Een mailwisseling heeft een andere dynamiek dan een briefwisseling. Er is geen tussenpersoon à la een postbode, er is geen traject dat moet worden afgelegd, er is niet de begrenzing van het papier dat misschien eerder tot een compositie of een afgemeten lengte noodt.
En dan nog iets: het bewaren van een mailwisseling ligt veel minder voor de hand. Mailwisselingen kunnen ook zomaar weer verdwenen zijn, bijvoorbeeld omdat ze het nooit tot papier hebben gebracht. Brieven worden bewaard in dozen onder het bureau, of achter in de linnenkast, op zolder in een loodzware archiefkast, omdat het persoonlijke documenten zijn, getuigenissen van vroeger tijden. Die doe je niet weg. Mailtjes kunnen niet eeuwig in het postvak blijven hangen omdat dat dan overvol raakt, of ze verdwijnen op de schroothoop als de computer het onverhoeds begeeft. Het vereist weer een ander zelfbewustzijn om die snelle verdwijning voor te zijn, en mail actief te bewaren.
Waarmee niet gezegd is dat dat zelfbewustzijn niet al lang om zich heen aan het grijpen is. De brieven die Paul Auster en J.M. Coetzee met elkaar wisselden, en die leidden tot de publicatie Een manier van vriendschap: Brieven 2008-2011 (Cossee/De Arbeiderspers), lijken bij nadere lezing toch erg veel op mails. De uitwisseling vond in ieder geval plaats via de computer, zo wordt duidelijk uit een aantal technische opmerkingen. Niet echt bijzondere of interessante brieven overigens, als gevolg van dat zelfbewustzijn, meer een soort mini-essaytjes, wellicht altijd al gericht op openbaarheid.
We bewaren brieven om ze nooit meer terug te lezen, en uiteindelijk vernietigen we ze uit discretie, schreef Goethe. Hij voegde eraan toe: zo verdwijnt het mooiste, het meest onmiddellijke, nooit meer te achterhalen voor onszelf en voor anderen. Dat is inderdaad het paradoxale: de mooiste brieven zijn ook de brieven die niet bestemd zijn voor vreemde ogen. Zoals de eerste brief die Ted Hughes schreef aan Sylvia Plath, nadat hij haar op een feestje in Cambridge heeft ontmoet. Het is maart 1956. Ted is 25, Sylvia 23. Nog in hetzelfde jaar zullen ze met elkaar trouwen. Begrijpelijk, na zo’n brief.
Verscheur deze brief! Onder deze noemer praten zaterdag 24 mei, 21.00 uur, in De Balie in Amsterdam Eva Rovers, Maarten Doorman en Marja Pruis over het belang van brieven voor onder meer biografisch onderzoek. Thijs Kleinpaste, Nina Polak en Niña Weijers dragen eigen brieven voor.
Simon Garfield - To the Letter: A Journey Through a Vanishing World. Canongate, 464 blz., € 29,90. Verschijnt in het najaar in Nederlandse vertaling bij uitgeverij Podium.