De soms clowneske hoofdpersonages zijn niet de minste: Foucault, Derrida, Deleuze, Althusser, Eco, Kristeva, Sollers – intellectuelen van de French Theory worden hedonistische egotrippers, en hoewel hun ideeën inzichtelijk worden uiteengezet, blijft het onduidelijk of Binet hen een hommage wil brengen, of in die al te intellectualistische twintigste eeuw wil begraven.

Het dramatische vertrekpunt is de dood van Roland Barthes. Wat als hij in 1980 niet na een verkeersongeval is overleden, maar is vermoord? Hij was op de terugweg van een lunch met Mitterrand, de socialistische presidentskandidaat. Binet voert, traditioneel maar ook ironisch, een duo op: een politiecommissaris onderzoekt de zaak, maar hij loopt verloren tussen de schrijvers en hun theorieën. Een jonge semioticus en universitair docent staat hem bij. Ze reizen de wereld rond op zoek naar de waarheid. Barthes heeft een ‘zevende functie van de taal’ ontdekt: het vermogen om met woorden mensen tot daden te brengen. Uiteraard is zo’n toverformule gegarandeerd goed, ook door politici. Bommen ontploffen, vingers en testikels van de verliezers van debatwedstrijden worden afgesneden, Foucault gebruikt lsd in dark rooms en Eco rookt sigaren. Binet vertelt een meeslepend detectiveverhaal: een avonturenfilm die zich onverstoorbaar afspeelt in de hoogdagen van de postmoderne viering én relativering van de taal. Taal is macht, altijd – dat lijkt zijn boodschap; te veel kritische distantie ten opzichte van individuele of collectieve uitspraken is gevaarlijk. Maar is niet ook het omgekeerde waar? Toen ik begin december La septième fonction du langage had uitgelezen, tweette Marine Le Pen: ‘Als wij verliezen, zullen alle vrouwen een sluier moeten dragen, zal de sharia onze grondwet vervangen en zal de barbarij zich installeren.’ Het is een uitspraak die veel mensen tot daden heeft aangezet. In elk geval verschijnt in maart de Nederlandse vertaling van Binets roman: ik kijk ernaar uit om de kracht van dit boek ook in die versie te ondergaan.