
‘De politionele acties?’
‘Daar wil ik u over spreken. U moet dat niet zo noemen. Er was geen sprake van politie, politieacties. En zeker niet beperkt.’
‘Ik weet het.’
‘Weet u het echt, mijnheer Opheffer? Wat weet u er eigenlijk van?’
‘Hoe bedoelt u? Ik weet dat nadat Soekarno en Hatta de Republiek hadden uitgeroepen, dat de Republiek niet door Nederland werd erkend, en dat er toen massale moordpartijen kwamen op de Nederlanders, de bersiaptijd en dat mijn moeder toen weer geïnterneerd werd, en dat…’
‘Dat is geschiedenis, mijnheer Opheffer. Die zult u vast goed kennen. U weet ook dat de Britten ons toen verraden hebben?’
‘Jazeker, ik weet…’
‘Ik neem u geen examen af, mijnheer Opheffer. U weet wat Schermerhorn en Drees wilden. Dat is goed. Ik heb hier een pagina uit Wikipedia bij mij. Voor u… hier, ik heb iets onderstreept.’
‘U heeft onderstreept dat… “In juli 1946 vond een onderzoek plaats van de publieke opinie over de vraag: bent u het ermee eens dat onze soldaten naar Indië worden gezonden? Van de mannen antwoordde 50 procent met ja en 41 procent met neen. Bij de vrouwen was dit respectievelijk 36 en 44 procent. Voor- en tegenstanders hielden elkaar dus ongeveer in evenwicht…”’
‘Ik heb nog wat onderstreept.’
‘“Op 22 september 1946, twee dagen voor het vertrek van de Boissevain, waren er in Amsterdam grote protestdemonstraties. De politie trad hiertegen met zwaar geweld op. Op de vertrekdag brak in Amsterdam een massale proteststaking uit. Op de wagons van troepentreinen waren opschriften te lezen als ‘Vleestransport Amsterdam-Batavia’.”’
‘Precies… Vleestransport Amsterdam-Batavia…’
‘Wat wilt u van mij… ik…’
‘Ik zat met uw oom bij dat vleestransport. We waren trots Nederlander te zijn. We waren trots iets te kunnen doen voor Drees. We waren trotse militairen. Wij vonden de zaak rechtvaardig. Er was politieke steun voor.’
‘Ik weet het.’
‘Maar na de oorlog, toen alles achter de rug was, werden wij gehaat. We waren onmenselijk geweest. We hadden ons gedragen als de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog. Natuurlijk, er zijn gruwelijke dingen gedaan. Door ons, maar ook door de tegenpartij. Wij maakten de meeste slachtoffers, dat is waar, maar wij hebben die oorlog ook verloren. Een oorlog, mijnheer Opheffer, die we democratisch zijn begonnen en die we verloren hebben, heeft iets tragisch, maar omdat in de ogen van degenen die ons haten de anderen toch hebben gewonnen, mogen ze ons toch wel enig respect betonen, toch?’
‘Ja…’
‘Waren wij slecht omdat we uitvoerden wat de staat, onze democratie, ons destijds beval? Waren wij slecht omdat wij degenen doodden die ons bedreigden? Waren wij slecht omdat wij de orde dusdanig wilden herstellen zoals de democratisch gekozen regering dat graag zag?’
‘Tja…’
‘En toen kwam dat Comité voor Vrede in Indonesië. Dat was al verraad aan ons. En toen kwam de Veiligheidsraad met resolutie 63.’
‘Als land kan je fout zitten…’
‘Als land ja… Kan… In de ogen van de internationale gemeenschap. Maar ik, en uw oom… Waren wij fout? Ik ga straks naar de veteranendag in Den Haag. En altijd voel ik me schuldig. En ik dacht, ik ben benieuwd wat mijnheer Opheffer ervan vindt.’
‘Ik weet er te weinig van…’
‘U hoeft er niet veel van te weten. Het gaat mij om het principe… Heb ik iets fout gedaan, omdat ik geloofde in de democratie, geloofde in Nederland? Ik ben cynisch geworden. Vindt u dat gek?’