Het was het economisch wonder van de wereld in de jaren negentig. Van heinde en ver kwamen delegaties op bezoek bij de Sociaal Economische Raad (SER) en de Stichting van de Arbeid (STAR) om te kijken hoe het hier werkte. En Kok en de zijnen vlogen als zendelingen de wereld over om uit te leggen hoe dat kon, hoge economische groei, lage werkloosheid, geringe ongelijkheid en een neoliberale ‘bevrijding’ zonder sociale onrust.

Eind jaren zeventig besloeg de publieke sector nog een ampele zestig procent van het bruto binnenlands product, midden jaren negentig was dat gedaald tot rond de veertig procent. Van een Zweeds niveau van publieke uitgaven naar een Brits niveau in amper twintig jaar. En zonder slag of stoot. Nederland was even het mondiale lievelingetje van de neoliberale kaste die elkaar jaarlijks in het Zwitserse bergdorp Davos ontmoet.

Flash forward naar 2018. Diezelfde polder is blind geweest voor de financialisering van de Nederlandse samenleving en de immense gevolgen ervan voor staat en burger: 135 miljard euro kostte het oplappen van mottige banken ons. Wereldkampioen hypothecaire schulden waren we. De hoogste woonlasten van de EU hadden we. En zo ongeveer de kwetsbaarste banken met de grootste hypotheekportefeuilles ter wereld. De polder stond erbij, keek ernaar en deed… helemaal niets. Met als gevolg dat we tien jaar na de crisis nog altijd de gijzelaars zijn van amorele bankiers die te veel verdienen aan producten die vooral de winst van de bank moeten maximaliseren: f*ck de consument.

Ook is de polder verantwoordelijk geweest voor de geleidelijke uitholling van de machtspositie van de werknemer. De arbeidsinkomensquote, dat deel van de toegevoegde waarde dat als loon wordt uitbetaald, is in veertig jaar tijd gedaald van 91 naar 72 procent. De reële inkomens van Nederlandse huishoudens zijn veertig jaar lang niet gestegen. En de flexibilisering van de Nederlandse arbeidsmarkt is volgens de OESO ‘doorgeschoten’: één op de zeven Nederlanders kan fluiten naar een vast arbeidscontract.

Shell verdient geen plek aan tafel, maar een fikse douw

Als buitenstaander zou je haast gaan denken dat die vervloekte polder een complot tegen de werknemer is. En vraag je je af wat de vakbeweging in vredesnaam in de SER te zoeken heeft? Misschien hetzelfde als sommige politici in de Kamer: baantjes, functies, netwerken en fraaie emolumenten. Met belangenbehartiging heeft het in elk geval weinig te maken.

En dan bestaat het kabinet het om voor de oplossing van de grootste uitdaging die de mensheid ooit gekend heeft – klimaatverandering – naar dezelfde oplossing te grijpen die deze rampen heeft veroorzaakt. Namelijk de polder verantwoordelijk maken voor het klimaatbeleid en zogenaamde ‘klimaattafels’ te organiseren waar consumenten, belangenorganisaties en – vooral – producenten in goed overleg maatregelen moeten verzinnen die de uitstoot van Nederland voldoende moeten verlagen om aan internationale afspreken te kunnen voldoen.

Veel is al over de perversiteit van deze vorm van zelfregulering gezegd. Jan Rotmans trekt terecht de vergelijking met obesitasbestrijding: snoepproducenten verantwoordelijk maken voor obesitaspreventie, dat is wat de klimaattafels feitelijk doen. Of banken zelf het risico laten wegen van de activa op hun balans, zoals na de crisis nog steeds gebeurt. Of automobielfabrikanten hun eigen emissiedata laten aanleveren. Of belastingadviseurs gespecialiseerd in belastingontwijking miljoenen betalen voor advies over belastingwetten, zoals de Europese Commissie kennelijk jarenlang deed.

Het riekt naar corruptie, gaat het klimaat dus niet redden en geeft het grootbedrijf dat verantwoordelijk is voor het merendeel van de uitstoot uitstekende mogelijkheden om ons voor de kosten te laten opdraaien. Zie de uitlatingen van Marjan van Loon van Shell tijdens de onderhandelingen. Wij hebben een zetje nodig om mee te doen, zei ze. Lees: de belastingbetaler mag onze transitie betalen. Terwijl Shell miljarden verdient door de vervuilingskosten nu al decennia achteloos over de schutting te flikkeren. Zo’n bedrijf verdient geen plek aan tafel maar een hele fikse douw.

Maar het is niet alleen het slager-keurt-zijn-eigen-vlees-syndroom dat mij aan de klimaattafels tegenstaat. Net zo erg is het ondemocratische karakter ervan. Je kunt van het parlement zeggen wat je wil, maar daar vindt tenminste in alle openheid debat plaats waar burgers en pers volksvertegenwoordigers op kunnen aanspreken. Dat ontbreekt hier ten enenmale. Maandenlang is er in rokerige achterkamertjes zonder enige last of ruggespraak gedelibereerd over een zaak van leven of dood. En dan moeten maanden later burgers de uitkomsten ervan als in steen gebeiteld accepteren. Zonder te weten wie nu wat heeft gezegd, wie nu waar mee heeft gedreigd, en wie nu waarom door de pomp is gegaan.

Alsof we achterlijk zijn.