In 1999 deed Peter Sloterdijk in de beslotenheid van slot Elmau het voorstel om een Arbeitsgespräch over adequate civiliseringsstrategieën op te zetten. Hij meende dat het toch een beetje magertjes is om het klootjesvolk zoet te houden met brood en spelen en daarnaast blindelings te vertrouwen op de verheffende werking van het gymnasiaal-burgerlijke Bildungsideal van Cicero en Goethe. Het belangrijkste punt op zijn agenda was oude content voor nieuwe media, maar hij bracht ook de ontwikkelingen in de gentechnologie ter sprake. Dat deed hij vooral om daarvoor en passant een levensvatbaar politiek-juridisch jargon te ontwikkelen, zodat we straks niet weer met een kleur tot diep in de schaamstreek hoeven te prevelen dat we het allemaal niet geweten hebben. De werkbespreking zou constructief zijn geëindigd in een rondvraag en een besluitenlijst, als de gentechnologie-kwestie niet in een kwaadaardige variant was uitgelekt. Daaruit blijkt maar weer hoe moeilijk het is om laboratoriumdeuren hermetisch af te sluiten. De werkbespreking ontaardde in een debat, een gespreksvorm die erg geschikt is om uitgekristalliseerde meningen met elkaar te confronteren, maar die volstrekt ongeschikt is om «spraak te maken» in onheldere situaties. Gevolg? Rollebollende spraakmakers en doorploegende gentechnologen.
Francis Fukuyama heeft zich niet door dit geharrewar uit het veld laten slaan, want onlangs verscheen De nieuwe mens: Onze wereld na de biotechnologische revolutie. Het boek is niets anders dan het openbare verslag van een volgende werkbespreking die Fukuyama in relatieve afzondering met deskundige penvrienden heeft gehouden. Ik geef u de besluitenlijst:
Er is nu al voldoende kennis en kunde om de geëvolueerde natuur van planten, dieren en mensen los te maken uit de «genetische loterij» en modificatie van onszelf en andere soorten ter hand te nemen. Klonen is daar een krachtig voorbeeld van en de geslaagde recombinanten in de planten- en dierenwereld ook. Gentherapie moet worden toegestaan evenals genetische selectie bij IVF. Klonen en modificaties van menselijke stamcellen moeten wereldwijd verboden worden, omdat hier niet slechts beslissingen worden genomen over de eigen nakomelingen, maar ook over de daarop volgende generaties. De internationale gemeenschap is in staat om dit soort verbodsbepalingen te implementeren, want er is aantoonbaar resultaat geboekt met toepassingen uit de kernfysica.
Een sterk punt van Fukuyama is dat hij op grond van biologische en ethologische inzichten aanneemt dat iedere menselijke rechtsorde beter is te verklaren vanuit de menselijke natuur dan vanuit pure conventie of goddelijke interventie. Dat maakt in één klap duidelijk dat gentechnologische veranderingen van de menselijke natuur onvoorziene gevolgen kunnen hebben voor de toekomst van diezelfde rechtsorde. Wie die gevolgen niet achteraf op zijn bordje wil krijgen, moet zich verdiepen in de betekenis van «doelmatigheid».
De hedendaagse gentechnologie bewijst dat Darwin gelijk had, zoals Eddingtons experimenten met «the bending of light» in 1919 Einsteins algemene relativiteitstheorie krachtig bevestigden. Maar tegelijkertijd is gentechnologie in zekere zin destructief voor een heel elegant kenmerk van Darwins theorie, namelijk dat wij voor de verklaring van het ontstaan en het vergaan van natuurlijke soorten geen enkel beroep hoeven te doen op «doelmatigheid». Soorten danken hun bestaan aan een adequate wisselwerking van individuele organismen met hun omgeving. Gentechnologie breekt met dit proces, omdat wij planmatig op een generatie overstijgende manier de wereld en onszelf vormgeven. Een revolutie: wij zijn in staat om onze passies (reacties op de omgeving) in acties om te zetten. Dit is geen vaag filosofisch geleuter, maar de achtergrond van een diepe controverse tussen microbiologen en macrobiologen, bijvoorbeeld Richard Dawkins enerzijds en Stephen J. Gould anderzijds.
De filosoof Fukuyama wacht niet op de uitslag van deze wetenschappelijke controverse, maar geeft goede ijkpunten voor het overleg over de actieve verankering van menselijke doelen in de natuur. Fukuyama is geen mordicus tegenstander van gentechnologie, maar hij acht bewezen dat toepassingen niet aan de markt of aan de wetenschap kunnen worden overgelaten. Marktmechanismen garanderen geen rechtvaardige verdeling van baten. Wetenschap «kan zelf niet de doelen vaststellen waarvoor ze werkzaam is», althans niet in dezelfde termen als waarin ze de wetenschap bedrijft. Deze stokoude onvolledigheidsstellingen over markt en wetenschap zijn net zo hard als die van Gödel over de rekenkunde.
De toepassing van genetisch onderzoek kan niet worden overgelaten aan een conventie van onwetenschappelijke relativisten, maar moet gestoeld zijn op biologische feiten. Ook over de menselijke waardigheid. Die feiten worden ingebracht door goedburgerlijke biologen in beschouwingen over menselijke natuur als een emergent geheel van genotypische en fenotypische factoren. Emergent? Jazeker, geweten is de emergente eigenschap van weten.
Francis Fukuyama,
De nieuwe mens: Onze wereld na de biotechnologische revolutie.
Uitg. Contact, 320 blz., € 32,50