Londen. Vriendin had een prijs gewonnen. Buiten Frankrijk en Engeland kent niemand die prijs, vernoemd naar een beroemde vertaler van Proust naar het Engels. Tussen geen twee talen wordt méér literair vertaald dan tussen Frans en Engels. Dus azen duizend vertalers op de prijs. Hij brengt duizend pond op, genoeg voor een paar dagen in Londen. De Franse ambassade daar gaf ons een kamer in het Franse instituut, dat met een Frans lyceum en een Frans consulaat waar de hele dag lange rijen visumzoekers voor staan, een heel blok in Kensington in beslag neemt. Wij namen het aanbod aan, niet wetend dat je vier trappen op moest klauteren, dat er telefoon noch televisie op de kamer was en dat ik op de laatste nacht bij het aan duwen van het ganglicht met een hand in een opengelegd contact zou tasten en een schok zou krijgen die mij zou doden.

Maar eerst heerlijk in drie uur met de trein van de Gare du Nord naar Waterloo Station. Al kilometers voor de tunnel wordt de spoorlijn overhuifd door ijzergaas dat de asielzoekers moet verhinderen door de tunnel te lopen.

De plechtigheid vond plaats in de betonnen bunker die ik in 1948 bij het Festival of Britain zag verrijzen. De spreekster was Susan Sontag. De prijs zou worden uitgereikt door Peter Stothard, de kersverse hoofd redacteur van Times Literary Supplement die de prijs met een aantal Franse instanties en de Engelse Raad voor Cultuur betaalt. De prijswinnares was gevraagd een heel kort dankwoordje te spreken. Het stond op een A4’tje.

De mensen in de zaal waren voor Sontag gekomen en hadden daar ook voor betaald. Dus zei Stothardt, die net zo posh spreekt als zijn voorganger Mount: «We gaan er geen Oscar-uitreiking van maken. Dus geen dankwoord alstublieft, maar ik geef gewoon de envelop.» Vriendin sprong het podium op, kreeg de envelop en sprong weer naar beneden onder mijn oorverdovend applaus.

Susan Sontag zei eerst een half uur dat Vertaling een heel interessant onderwerp was, maar gebruikte haar tweede halve uur om te vertellen dat het Engels nu toch echt de wereldtaal ging worden. Nooit had ik een spreker een heel uur lang niets dan gemeenplaatsen horen zeggen.

Daarna was het feestdiner. Ik zat naast Antonia S. Byatt die me vroeg of Vriendin soms uit Yorkshire kwam, want ze had Yorkshire-woorden in haar vertaling ontdekt. Ik zei dat Vriendin nooit in dat graafschap was geweest. Als ze Yorkshire wilde horen moest ze naar de Young Vic een straat verderop gaan om De schoondochter van Lawrence te zien, dat in die taal wordt gespeeld.

Waar kwam Vriendin dan wel vandaan? Een Franse moeder, een Hollandse vader, geboren in Oost-Afrika, opgegroeid in Portugal, op een Engelse school gezeten.

Had Vriendin helemaal nooit in Engeland gewoond? Helemaal nooit. Je zag de teleurstelling op haar eerbiedwaardig gezicht. Ze draaide zich naar de andere kant en praatte verder met Philip Henschman.

De Engelsen zijn de uitvinders van de wereldtaal, maar niet de bezitters. De boeken die de Bookerprijs winnen komen van buiten Engeland. En nu komen zelfs de vertalers naar het Engels van buiten, waar moet dat heen?

De volgende dag liep een half miljoen liefhebbers van de vossenjacht door Londen. Mij deed die optocht van keurige demonstranten uit de provincie denken aan de optocht twee jaar geleden langs de Parijse boulevards tegen het homohuwelijk. Mensen die voor het eerst de Eiffeltoren in het echt zagen.

Voor het Britse oorlogs monument hing een bord: «Waardige stilte alstublieft» en daaronder stond een mijnheer die uren achtereen zijn hoed af- en opzette, zodat alle mannen hun hoeden en petten ook van hun hoofden lichtten. Terwijl de vossen een heerlijk rustige dag hadden, zat een meisje op de stoep met het bord «Oerlelijke jagers, bankiers, landheren, sodemieter op!»

Het was opmerkelijk hoe aardig de demonstranten op haar reageerden, aardiger dan de Franse demonstranten tegen jouwende homo’s op de stoep. In Frankrijk is rechts nu aan de macht, maar het homohuwelijk wordt niet teruggedraaid. In Engeland kan de strijd om de vos nog eeuwen duren.