«Het onvoorstelbare wordt elke dag werkelijkheid. Toch moet je als schrijver je voorstellingsvermogen aanspreken. Je moet je verbeelding steeds weer scherpen aan de feiten om te begrijpen in wat voor wereld je leeft», zegt Frédéric Beigbeder vanachter een bord Amsterdamse ravioli. «Mijn volgende boek móet er wel over gaan, direct of indirect. Je kunt er niet omheen.» Hij is op doortocht in Amsterdam vanwege de presentatie van de Nederlandse vertaling van zijn sleutelroman 99F, waarvan De Groene Amsterdammer drie weken geleden een hoofdstuk afdrukte. Die roman gaat over de reclamewereld, maar alle interviews die Beigbeder sinds 11 september geeft, staan onvermijdelijk in het teken van de aanslagen in de Verenigde Staten.

Dankzij de aanwezigheid van zijn Marokkaans-Nederlandse collega Fouad Laroui, wiens werk zowel in Nederland als in Frankrijk wordt uitgegeven, krijgt de bijeenkomst een aangenaam Parijs karakter. Begin jaren negentig, tijdens zijn opleiding tot reclameman, heeft Beigbeder stage gelopen in New York, vertelt hij. Hij kent de beurs, de Twin Towers en «zowat alle nachtclubs want daar bracht ik de meeste uren door. Toen de beelden uit New York binnenkwamen, zat ik met een paar vrienden voor de tv. Onze eerste reactie was: dit is een grap. In tweede instantie kwam de schok, het immense medeleven met al die slachtoffers. En meteen daarop de angst voor een wereldoorlog, maar die is gelukkig uitgebleven. Wat mij het meest schokt, is de quasi-anonimiteit van de aanslagen. Niemand heeft ze opgeëist en over de verdachten is alleen bekend dat ze Arabieren waren. Stel je voor dat ze die aanslagen hebben beraamd op eigen initiatief, zonder medeweten van buitenaf. Dat is mogelijk gezien de eenvoud van hun plan en hun kennelijk ijzeren discipline. Dan hebben die negentien kapers hun doodvonnis tegelijk met hun daad voltrokken en wij kunnen niemand meer ter verantwoording roepen. Spookachtig.»

Laroui vult aan: «De blindheid van zulke zelfmoordenaars blijkt uit het feit dat ze vaak volks- of geloofsgenoten meesleuren in de dood; de stommelingen staan er niet eens bij stil wie ze vermoorden. Maar de verblinding is wederzijds. Ik vind het frustrerend om aan Nederlanders te moeten uitleggen dat ik meer van een figuur als Bin Laden begrijp dan zij, maar dat ik zijn ideologie daarom nog niet goedpraat.»

Vandaag wordt zijn «begrip» echter niet gewogen op het exegetische goudschaaltje waarmee Nederlandse commentatoren zo graag jongleren. Laroui: «Ik lees of versta Bin Ladens woorden in de oorspronkelijke taal, niet de belabberde vertaling van CNN en andere media. Hij spreekt een glashelder klassiek Arabisch, iets wat bij moslims veel respect afdwingt, en dat verklaart voor een deel zijn charisma.» Beigbeder haalt een bundel samengeklonterde gele memoplakkertjes van het merk Post-It te voorschijn («mijn losbladig systeem») en noteert. «Interessant, voor christenen is dat dus enigszins vergelijkbaar met het oudtestamentische taalgebruik. Alsof Jezus Christus tot je spreekt.» Laroui knikt: «Daarom laten mensen zich door een man als Bin Laden vrijwillig de dood injagen.»

Net als elders werd in Frankrijk de publieke reactie op de aanslagen overheerst door ontsteltenis, verontwaardiging en medelijden. Maar eerder dan in Duitsland, Groot-Brittannië of Nederland ontspon zich er ook een intellectueel debat over de achtergronden. En vanwege de honderdjarige traditie van het laïcisme (strenge scheiding van staat en kerk) worden Franse debatten niet ontsierd door de religieuze ondertoon die elders meespeelt. Een Franse president zal nooit van een kansel spreken of het woord «kruistocht» in de mond nemen. En dat terwijl Frankrijk een naar verhouding grotere en oudere moslimmigratie kent dan Amerika of Nederland, met alle binnenlandse en internationale complicaties van dien. Daartoe behoort de golf van bomaanslagen en vliegtuigkapingen die het land in de jaren tachtig en negentig opschrok en die mede een uitvloeisel was van de migratie uit het door een burgeroorlog verscheurde Algerije. Maar ook de opkomst van een grote extreem rechtse beweging, gebaseerd op vreemdelingenhaat. Een geoliede tegenbeweging van linkse partijen en burgerrechtenorganisaties heeft het Front National de laatste jaren echter in de verdediging gedrongen.

In kwaliteitskranten als Le Monde, Libération, Le Figaro en Le Nouvel Observateur kwamen meteen na 11 september alternatieve geluiden aan bod: impressies, meningen en analyses die in de VS en aan aantal Europese landen, waaronder Nederland, node werden gemist. Uiteraard stonden de deskundigen van het CNRS en andere nationale onderzoeksinstellingen in de rij om hun duit in het zakje te doen, maar het waren veelal schrijvers die er als eersten in slaagden een brug te slaan tussen de groteske beelden uit New York en hun duiding, alsof zij de ruimte schiepen voor de emotionele en intellectuele afstand die vereist is voor analyse.

De schrijfster Marina Vlady hield in de week van 11 september een literair dagboek bij. De telkens herhaalde beelden van het instortende WTC vervulden haar niet alleen met afschuw, maar ook met wroeging en inkeer: «Ik sluit mijn ogen. Ik houd mijn oren dicht. Laat je niet overweldigen door die animale angst. Niet toegeven aan de walging die opkomt bij de herinnering aan de scherpe geur van verbrand vlees. Niet toegeven aan de haat die zich in me vastzet, niet roepen om blinde wraak, maar nadenken, begrijpen, teruggaan tot de wortel van dit kwaad. Want dit gebeurt niet zomaar. De razernij in ons eigen hart blootleggen, onze onverschilligheid, onze intolerantie, onze fouten toegeven, onze verblinding, de ander als gelijke blijven zien, hem zijn waardigheid en vrijheid gunnen. En op die manier de trainingskampen van de ‹martelaren van God›, de ‹menselijke bommen› en de zelfmoordpiloten hun zin ontnemen.»

Franse kranten besteedden volop aandacht aan de reacties van Arabische migranten. Ze tekenden die niet op in de studio uit de mond van gesubsidieerde minder hedenbestuurders, maar in de buitenwijken waar migranten zich vrij voelen om hun mening te uiten. «Ik kon op 11 september nauwelijks geloven wat ik zag, maar tegelijkertijd was ik opgelucht», zegt een Mauretaniër in Libération: «Eindelijk ervaren de Amerikanen wat leed is. Wij staan er elke dag mee op en gaan ermee naar bed.» Een jongerenwerker brengt de mening van de buurtgenoten onder woorden: «Je ziet dat een Amerikaans leven meer waard is dan het leven van een Ethiopiër. Als islamiet hoef ik me nergens voor te verontschuldigen. Ik dacht meteen aan Irak en het jarenlange embargo, aan Tsjetsjenië, waar Poetin naar hartelust mag huishouden, aan Ariel Sharon, die verantwoordelijk is voor de doden van Sabra en Shatila en die zijn loopbaan ongestoord kan voortzetten terwijl Milosevic in Den Haag terechtstaat.»

Jean-Marie Colombani, de hoofdredacteur van Le Monde, schreef op 12 september in een opwelling dat «wij allemaal Amerikanen zijn», maar die stelling was geen lang leven beschoren. «Er heerste een soort convergentie tussen de voorstellingswereld van het Pentagon en van Hollywood waardoor deze gebeurtenissen eigenlijk al waren voorzien, maar dan met buitenaardse daders in de hoofdrol», zei de socioloog en Amerika-kenner Alain Joxe in een forumdebat: «Daarom is het nu zo moeilijk voor Amerikanen om in te zien dat de aanslagen mensenwerk zijn en te begrijpen waar de haat tegen de VS vandaan komt. Die haat geldt in het bijzonder de Amerikanen en het is dan ook onzin om te zeggen dat wij allemaal Amerikanen zijn. De aanslagen gaan ons allemaal aan omdat ze fascistisch en genocidaal zijn, maar we moeten het hoofd koel houden. In zijn waanzin zegt Bin Laden ook dingen die waar zijn, hoe ongaarne we dat misschien toegeven. Bijvoorbeeld over de richting waarin de moderne wereldorde zich beweegt. In islamitische landen als Egypte, Pakistan of de landen van de Maghreb steelt de plaatselijke elite de staatskas leeg om het geld in het Westen uit te geven. Door toedoen van die gedeterritorialiseerde elites ontstaan steeds meer wanhopige volken of semi-elites. Op dit moment hebben we het meest te stellen met de islamitische wereld als bron van suïcidaal terrorisme, maar Latijns-Amerika kan afglijden naar vergelijkbare vormen van wanhoop. Je denkt dat dit overwaait, maar het is misschien nog maar het begin.»

Françoise Giroud ten slotte wees in haar kroniek in Le Nouvel Observateur op een ander aspect dat in Nederland taboe lijkt. Zij legde de schuld voor de aanslagen zonder omhaal bij islamitische geestesdrijvers die met hun verheerlijking van het hoogste offer in naam van de profeet een ware terrorisme-epidemie onder jongeren zaaien. Maar zij wijdde even kritische woorden aan de plaatsvervangende religie die hun vanuit de VS wordt aangeboden: «De duizenden films die Hollywood over de hele wereld verspreidt, verheerlijken de triomf van alle soorten geweld, ook de meest extreme, met als gevolg dat mensen bij het zien van de aanslagen tegen elkaar zeiden: ‹Het leek wel een film.› En wat doen die films nog meer? Ze maken de nationale instellingen van het land belachelijk en geven ze aan de algemene verachting prijs. De film is tientallen jaren lang de beste ambassadeur van de Verenigde Staten geweest. Nu is hij het koord waaraan het land zichzelf ophangt.»