
Het was een opleiding voor kunstenaars, architecten en ambachtslieden in Weimar, Dessau en Berlijn die maar dertien jaar heeft gefunctioneerd, van 1919 tot 1932, en daarna tot mythe is geworden. Het cliché is direct te vinden op Wikipedia: ‘Gropius’ studenten ontwierpen efficiënte, elegante meubelstukken en gebruiksvoorwerpen. Strak van lijn, eenvoudig van vorm, zeer functioneel.’ Voilà, vraag het een architectuurstudente en zij zal zeggen dat ‘Bauhaus’ staat voor zakelijkheid, hygiëne, morele discipline, staal en glas, heldere orde, kortom de ideologie van het koele modernisme in tastbare vorm.
In Nederland heeft die mythe vooral in de Wederopbouw postgevat. Honderdduizenden mensen lieten zich uit hun bedompte negentiende-eeuwse woninkjes met trijpen stoelen, één lamp boven de tafel en een plee op de gang transporteren naar nieuwbouwparadijzen vol ‘licht en lucht’, met fris sanitair en makkelijk afwasbare oppervlakten. ‘Ze wonen in betonnen dozen/ met flink veel glas/ dan kun je zien/ hoe of het bankstel staat bij Mien/ en d’r dressoir met plastic rozen’, zoals Wim Sonneveld het zag.
De tentoonstelling Das Bauhaus: Alles ist Design laat zien dat het Bauhaus eigenlijk vooral bestond in een eigenzinnige opvatting over onderwijs, en over de plaats van de kunstenaar/ambachtsman in de samenleving, maar niet een rigide opvatting over stijl propageerde. De driejarige cursus richtte zich in het eerste jaar op het aankweken van een ‘einheitliche Haltung’. Daarna volgde een jaar praktijk, met aandacht voor techniek, wetenschap en theorie, pas in het derde jaar was er ruimte voor ‘freie Entwurfsarbeit’. Het docentenkorps was zeer gevarieerd. Lieden als Gropius, enerzijds, stonden voor dat de kunstenaar/ontwerper zich moest engageren met moderne technologie en moderne materialen en dat hij/zij vooral zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van de massa moest nemen, met behoud van ‘persoonlijke variatie’. Daartegenover stonden esoterischer docenten als Klee en Kandinsky, die een esthetiek voorstonden die, bijvoorbeeld, gebaseerd was op een bijna spirituele kleurenleer. Het Bauhaus was dan ook niet ‘wit’, zoals de mythe wil, maar vervaardigde ook bont behang, textiel en kinderspeelgoed.
De tentoonstelling richt zich op de design-aspecten, met name de gedachten over het ontwikkelingsproces en het produceren in collectief. Dat gebeurt door rijke documentatie, niet zozeer door grote objecten. Maar omdat de tentoonstelling is ontstaan in het museum van het invloedrijke Vitra-concern, dat pretendeert de grote modernistische ontwerptraditie levend te houden, is er geprobeerd te laten zien dat de Bauhaus-principes in het hedendaagse ontwerp nog springlevend zijn. Dus wordt een stoel van Mies van der Rohe uit 1927 gepaard aan een stoel van Konstantin Grcic uit 2009, een stoel van Erich Dieckmann aan een stoel van Jerszy Seymour, enzovoort. Een klein beetje krampachtig is dat wel, en het wijst er in al zijn zorgvuldigheid en afgewogenheid op dat de Bauhaus-ontwerptraditie zoals Vitra die ziet althans in Duitsland is uitgegroeid tot een stijl die appelleert aan de klassiek-moderne opvattingen van de elite en de hogere middenklasse. De ideologische veren zijn er al lang af.
Das Bauhaus: Alles ist Design. Vitra Design Museum, Weil am Rhein, t/m 28 februari; Bundeskunsthalle Bonn, 1 april t/m 14 augustus; bundeskunsthalle.de
Beeld: Mike Meiré, Kitchen Towel in Picture Frame, 2008, 54,5 x 54,5 cm. Das Bauhaus: Alles ist Design. Foto: Courtesy of Bartha Contemporary, Londen