Sinds kort tref je om de haverklap aandacht voor ‘frontsoldaten’ in de Volkskrant. Ze duiken op in prominente nieuwsberichten en in commentaren. Is het beleid? Schreef de hoofdredactie in een memo: dames en heren, graag extra aandacht voor de frontsoldaat, want het zijn barre tijden? Een frontsoldaat is van oudsher een figuur die gedurende langere tijd in het heetst van de strijd actief is. Je treft hem in loopgraven, maar ook wel in stormlopen. Meestal een beetje hongerig figuur, die frontsoldaat. Een gewone jongen uit het volk die niet oplette toen hij zijn handtekening zette en sindsdien met lappen om zijn voeten bij wijze van schoenen en waterige bouillon als diner in het open veld verblijft. En die zich op bevel van een, in een verderop gelegen villa verschanste, volgevreten kolonel te pletter loopt in prikkeldraad of leeftijdgenoten uit een ander land neermaait.
Maar de volksfrontsoldaat blijkt de ambtenaar of de publieke dienstverlener te zijn die boos is op het kabinet-Balkenende IV. De leraar en de politieman die in de slag zijn over hun loon, worden zo getypeerd als degenen die deze rotmaatschappij het eerst voor de kiezen krijgen. De rotjoodjes op straat en in de klas, de Tokkies in de buurt, de verontwaardigde burgers nadat ze berispt zijn voor te hard rijden – de frontsoldaat rekent met ze af. Als ik me niet vergis heeft deze frontsoldaat tegelijk carrière gemaakt met de door psycholoog René Diekstra in Rotterdam geïntroduceerde ‘stadsmariniers’, dat zijn de zwaargewichten die in de wijken – en niet in het stadhuis – het échte werk doen bij het leefbaar maken van de stad.
De titel is natuurlijk een blijk van waardering voor de betrokken werknemers, om hun verantwoordelijke rol te onderstrepen. Maar de boodschap is óók: de samenleving is gevaarlijk, burgers zijn tegenstanders en alleen met geweld zijn ze in toom te houden. Wanneer een politicus de frontsoldaat opvoert – en dat doen of deden ze allemaal wel eens, van Jaap de Hoop Scheffer tot Wouter Bos – volgt daarna meestal een martiale dooddoener als ‘met de poten in de modder durven staan’, ‘aan de klei ruiken’ of: ‘we gaan de zaak nú doorpakken, opbokken, inberen, aanpalen, afkezen’. Nou ja, die laatste woorden niet, maar waarom niet, dat is onduidelijk, want ze betekenen net zo weinig en klinken erg krachtig.
Het beeld van de frontsoldaat past ook goed bij de krampachtige oproep van Wouter Bos om ‘te polariseren’, om toch vooral alle meningsverschillen tussen moslims en andere mensen boven tafel te krijgen. Een beetje oorlog kan helemaal geen kwaad. Want daarna, wanneer iedereen écht duidelijk is, is het eindelijk eens afgelopen. Nú eens en voor altijd de kwesties tot het bot uitpraten en dan klaar, weg, zand erover, rust, eindelijk verder, het land opbouwen, de dijken verhogen. Even eerlijk zijn, tanden op elkaar, maar dan zijn we bevrijd. De maatschappij gezien als scheiding tussen vermoeide echtelieden. Even door de korte pijn, en dan weer aan de slag.
Ik houd wel van een meningsverschilletje of wat. Maar politiek gezien beleven we een treurige tijd, waar met verwondering op teruggekeken zal worden. Het geweld en de paniek van 2008 zal de historici van 2038 verbazen. Je bent geen softie wanneer je daarin niet meegaat, en je bent geen sukkel wanneer je iemand noemt wat hij is: ambtenaar in plaats van soldaat, burger in plaats van gelovige. De dingen bij hun naam noemen, heet dat in zeggen-wat-je-denkt-kringen.