Een evolutiebioloog legde me laatst uit dat het ontstaan van het oog helemaal niet ingewikkeld is. Althans, niet zo ingewikkeld als de adepten van de intelligent design-sekte het willen doen geloven. Met een simpele reeks plaatjes maakte hij het aannemelijk hoe het oog evolutionair en dus min of meer toevallig is ontstaan. Bovendien, zei hij, is het oog in de loop van de geschiedenis op een stuk of vier, vijf plaatsen onafhankelijk van elkaar ontstaan.
Als schrijver van romans die wel degelijk door intelligent ontwerp tot stand komen, is dat altijd een grote angst: dat er elders op de wereld, in een ander brein en achter een ander bureau een parallel proces gaande is dat ontmoedigend veel overeenkomsten heeft met dat van jou. Zo las ik een recensie van een Amerikaans debuut, met in de hoofdrol een architect die betrokken raakt in een project dat irritant veel op het project leek van ‘mijn’ architect. Nee toch, godsamme… Ik had nu juist de indruk dat er, merkwaardig genoeg, maar heel weinig romans over architecten zijn geschreven. Met The Fountainhead van Ayn Rand als bekendste exemplaar, een interessante maar nogal schematisch en pamflettistisch opgezette pil.
Maar nu was er dit Amerikaanse geval. Daar kun je op twee manieren mee omgaan. De eerste en vermoedelijk verstandigste strategie is je schouders ophalen, en het concurrerende boek terzijde schuiven met hetzelfde gebaar als waarmee je een fruitvliegje van je toetsenbord veegt.
De tweede strategie is het boek kopen. Dat zorgt voor een heel typische leeservaring. Eigenlijk kun je het geen lezen noemen. Je bladert het boek haastig door, scant het, als een koffer op explosieven. In mijn geval rolde het moeiteloos door de scanner en kon ik opgelucht ademhalen - het was een totaal ander architectuurproject, de architect was een totaal ander type dan de mijne.
Maar wat als het anders was geweest, als het inderdaad een gelijktijdig gevormd orgaan zoals het oog was geweest? Had ik het dan nog steeds als een fruitvliegje kunnen wegvegen? Of zou ik uit angst om voor dief te worden aangezien mijn eigen werk drastisch wijzigen? Gesteld dat dit al mogelijk is, want voorbij een bepaalde omvang krijg je een roman niet zo eenvoudig meer in een andere koers en ‘schrijft het zichzelf’ zoals je in interviews vaak hoort vertellen.
Dit dilemma is een van de redenen dat schrijvers geen andere boeken lezen als ze zelf aan het werk zijn. Zeker boeken die raakvlakken met jouw werk hebben zijn dan taboe. Zelf lees ik echter stug door, te hooi en te gras. Alles helpt om de associaties los te krijgen, nieuwe verbanden te zien, en dat daarmee andermans werk het mijne in sijpelt hindert volstrekt niet.
Er zitten altijd honderd schrijvers in je hand, ook al weet of wil je dat niet. En dat heb ik ook niet zelf bedacht: de zin komt uit een roman van Cees Nooteboom. De oorspronkelijkheid zit hem niet in je materiaal, je decors of het beroep van je personages maar in de manier waarop je die zelf gestalte geeft.
Een paar weken na het incident met het Amerikaanse debuut was ik met Kees ‘t Hart in gesprek, die achteloos liet vallen wat het beroep is van de hoofdpersoon uit zijn volgende boek. Een architect. Wát? Maar ik heb ook een architect! Even staarden we in elkaars reddeloze blikken. Meteen begonnen we aan de scanprocedure. Zitten er bij jou bommen? Nee, het is een heel andere architect, eigenlijk is het bijzaak dat hij architect is… Oké… Nee, bij mij ook geen bommen. Nee, tekenen daar doet die van mij niet aan… Aha, bij jou is dat juist hoofdzaak? Prima… prima…
Helemaal gerustgesteld was ik niet, maar inmiddels ben ik al weer wat genezen van mijn angstvalligheid. Wat zou het? Al verschijnen er tachtig romans over architecten. Alsof er niet honderden boeken bestaan met artsen in de hoofdrol, of pianisten. Of callgirls. Of acteurs. Of journalisten! Als je al die journalistenpersonages zou uitnodigen, heb je een gebouw van zestig verdiepingen nodig. Een journalist heeft het grote voordeel dat je hem overal heen kunt sturen, en dat hij altijd een plausibel motief heeft om ergens in betrokken te raken. Bovendien kennen veel schrijvers de journalistiek enigszins uit eigen ervaring.
De fruitvliegjes waren van tafel. Totdat ik er gisteren weer eentje zag, een heel luidruchtige. Komend voorjaar verschijnt er een nieuwe roman van Arnon Grunberg: 'Een jonge Zwitserse architect reist af naar Bagdad om een nieuw operagebouw te ontwerpen.’
Godsamme, nee toch… De omschrijving biedt te weinig houvast om te zien of Grunberg een bom bij zich draagt, maar ‘Bagdad’ en ‘operagebouw’ stelt me wel gerust. Enigszins.
Architectuur hangt blijkbaar in de lucht, en fruitvliegjes planten zich razendsnel voort. Toch maar overgaan op de verstandigste strategie: stug negeren.