
Boven de hoofden van de gelovigen van Saint-Étienne-du-Rouvray klinkt plots gerommel. Twee vrouwen kijken elkaar aan. ‘Een vliegtuig?’ fluistert de een. ‘Ik denk het’, mompelt de ander. Met gespannen schouders en strakke gezichten zitten ze in de banken van de zandstenen kerk. Ze reageren niet op de grapjes van priester Paul, die vanmorgen met een busje vol kerkgangers uit Bourgondië hier naartoe is komen rijden. ‘Een pelgrimstocht’, zegt hij tegen de gelovigen. ‘Is het niet zo dat hier de hoogste getuigenis aan de Heer is afgelegd?’ Weer draaien de vrouwen hun gezichten naar elkaar toe. Een zucht.
Verderop staat hun eigen priester onopvallend opgesteld te luisteren. Priester Auguste Moanda was er niet bij toen de bruine deur achter het altaar openklapte en twee terroristen de kerk binnenliepen. Het was juli en hij was op vakantie.
Er was iets geks gebeurd. De 51-jarige priester nam net als iedere zomer een maand vrij om zijn familie op te zoeken in Congo. Hij is al bijna zes jaar de vaste priester van het Normandische stadje en vindt het moeilijk zo ver van zijn familie vandaan te zijn. Er is geweld in zijn thuisland. Toen hij zei dat hij ervaring wilde opdoen in het buitenland had hij ook eigenlijk aan een Afrikaans land gedacht. Ieder jaar laat Moanda de hulppriester kiezen hoe ze de zomer verdelen. Meestal koos priester Hamel de maand juli. Afgelopen zomer niet. Priester Moanda vertrok, maar was net twee weken in Congo toen hij er ineens genoeg van kreeg. Hij wilde terug. Een reden had hij niet. Op 25 juli stond hij weer op Franse grond. De priester overnachtte bij een vriend in Parijs, dronk daar ’s ochtends nog een kop koffie en zette toen de tv aan. Achter de kerkmuren die op het beeldscherm verschenen, stierf op dat moment zijn 85-jarige collega. ‘Het was net alsof Jacques me had geroepen’, zegt Moanda. ‘Kom snel terug, want ik vertrek.’
Saint-Étienne-du-Rouvray is een stadje zoals je ze vaak ziet in Frankrijk. De bakkers zijn er ’s middags tussen één en drie gesloten en op de gevel van het gemeentehuis staat: Liberté, Égalité, Fraternité. Op een doordeweekse dag komt meestal slechts een handjevol gelovigen bidden in het kerkje aan de Place de l’Église. Dat het terroristische geweld er zomaar op dinsdagochtend door de achterdeur kwam binnenstappen, heeft indruk gemaakt. ‘We wisten wel dat er een terroristische dreiging was, maar we zeiden altijd: dat is ver weg in de grote steden’, zegt priester Moanda. ‘Hier in een rustig stadje, daar rekenden we niet op.’ Fransen in andere kleine steden schrokken ook. Wat als het de kerk aan hun eigen Place de l’Église was geweest?
Terrorisme beïnvloedt nog altijd de gemoedstoestand in Frankrijk. Vlak voor de eerste stemronde van de presidentsverkiezingen schoot een terrorist op de Champs-Élysées een politieagent dood. Een paar dagen eerder arresteerden de veiligheidsdiensten in Marseille een duo dat een aanslag voorbereidde. Veel Fransen vrezen een nieuwe aanslag. En de aanslagen van de afgelopen jaren zijn nog niet vergeten.
Hoe komt een stad er na zo’n onverwachte geweldsuitbarsting weer bovenop? In het centrum van Saint-Étienne-du-Rouvray prijkt op de ruit van grillhuis Le coup de coeur een sticker met de tekst ‘halal’. ‘Ik moet toch aan de handel denken’, zegt eigenaar James Hauchard (43). Het groepje jongens dat verderop bij de kebabzaak rondhangt, komt hier ook wel eens eten. Zelfs Adel Kermiche, de negentienjarige terrorist die aan zijn handlanger uit Midden-Frankrijk voorstelde om hier in zijn eigen stad een aanslag te plegen, at wel eens in de Portugese zaak van Hauchard. Iedereen in dit stadje kent elkaar en praat over elkaar, vertelt de uitbater. En het gerucht gaat dat er meer jongens als Kermiche rondlopen. Jongens met een ‘fiche S’: het stempel van de veiligheidsdiensten voor potentiële bedreigers van de veiligheid. ‘Ik ben bang dat het nog niet voorbij is’, zegt Hauchard. ‘Dat we hier nog een aanslag krijgen.’
De uitbater zit met zijn baby op schoot voor zijn grillhuis en tuurt de uitgestorven straat af. Bakstenen huizen met luiken voor de ramen. Hauchards Portugese voorouders hoorden bij de eerste generatie migranten die in deze industriestad de fabrieken vulden. Zelf was hij jarenlang bodyguard. Sinds de aanslag is hij weer constant op zoek naar verdacht gedrag. Een baard zegt niks, weet Hauchard. ‘Vooral veel bejaarden snappen dat niet. Zij denken dat alle Arabieren een bedreiging zijn. Toen de journalisten kwamen, hoorde ik een oudje zeggen dat we alle Arabieren moesten doden. Gelukkig hebben ze dat niet uitgezonden. Die man had niet meer over straat gekund!’
Buiten het stadscentrum staat de tweede kerk van de stad, de kerk van Sainte Thérèse. Voor het gebedshuis lopen mannen met lange gewaden, hun trainingsbroeken steken er net onderuit. Ze lopen de kerk voorbij en gaan ernaast een ijzeren hek door. Daar staat een moskee. De pilaren zijn beplakt met glimmende, azuurblauwe tegeltjes. Binnen verraadt het systeemplafond dat dit oorspronkelijk een bijgebouw was. Het hoorde bij de kerk hiernaast.
‘Voordat de katholieken ons dit gebouw gaven, hebben ze ons twee jaar lang in een van hun gebouwen laten bidden’, zegt Mohammed Karabila, voorzitter van deze moskee waar iedere vrijdag twaalfhonderd gelovigen bijeenkomen. De vijftiger kwam in de jaren tachtig vanuit Marokko naar Normandië om farmacie te studeren. Hij trof wel ruimtes waar landgenoten samen tv keken, maar nauwelijks moskeeën. ‘De vorige generaties kwamen om te werken en te slapen’, zegt Karabila. ‘Ze kenden hun rechten ook niet.’
Het waren de katholieken die hem hielpen bij de oprichting. Toen de voorzitter van de moskee vorige zomer hoorde dat twee moslims juist in de katholieke kerk een aanslag hadden gepleegd, stond hij versteld. Een paar minuten lang kon hij geen woord uitbrengen. ‘Priester Hamel was niet zomaar een priester’, zegt hij. ‘Hij was onze vriend.’ De moslims van Saint-Étienne-du-Rouvray waren na de aanslag bang, vertelt Karabila: ‘Ze zeiden: dit gaan de burgers van dit land niet accepteren. Wat gaat dit betekenen voor onze vrouwen, onze kinderen? En hoe laten we zien dat onze religie dit geweld helemaal niet accepteert?’
Karabila monteerde op zijn gebedshuis een bord met de tekst ‘Moskee in rouw’. Hij ging met zijn gelovigen naar de kerk, liet katholieken spreken in de moskee, stond met de aartsbisschop op het podium en begon voor het eerst in zijn carrière met journalisten te praten. ‘Die eerste dagen hebben de vrouwen wel wat negatieve reacties gehad’, zegt hij. ‘Zij zijn het die met een hoofddoek op straat lopen. Maar eigenlijk is die periode redelijk goed verlopen. Veel mensen begrepen onze boodschap.’ >
In de supermarkt bij de moskee spreekt de caissière Arabisch tegen haar klanten. In deze wijk zijn de meeste woningen flatgebouwen, neergezet toen de bevolking van de industriestad halverwege de jaren vijftig rap groeide. Inmiddels telt het stadje bijna dertigduizend inwoners.
Voor het hek van een middelbare school staan de leerlingen met open tassen in de rij. Ze mogen pas naar binnen als de inhoud is onderzocht. Binnenkort worden de hekken van alle scholen in de stad verhoogd en intercomsystemen geïnstalleerd, zodat leraren zien voor wie ze de deur openen.
Mimount Aissati (42) loopt langs de school van haar zoon. Na de moord op de priester was Aissati een van de vele moslims die meeliepen tijdens de herdenkingstocht, vertelt ze. Toen een katholiek haar kwam bedanken, haalde ze haar schouders op. ‘Dat is normaal’, zei de gesluierde vrouw.
Aissati kende de moeder van Kermiche. Die deed veel vrijwilligerswerk, net als Aissati. ‘Stel je voor’, zegt ze. ‘Je draagt ze negen maanden in je buik. Je slaapt niet als ze een astma-aanval hebben. Je wilt dat ze goed terechtkomen en dan gebeurt dit. Waarom luisteren die jongens wel naar het internet en niet naar hun moeders?’ Haar eigen zoon is dertien. Ze probeert met hem in gesprek te blijven. ‘Maar ze verkopen suikerspinnen aan die jongens’, zegt Aissati. ‘Kom humanitair werk doen in Syrië, zeggen ze. Dat blijkt toch niet zo humanitair.’
De ouders van Adel Kermiche zijn weggegaan uit Saint-Étienne-du-Rouvray. Toen hun zoon in maart 2015 voor het eerst verdween, schakelden ze onmiddellijk de politie in. De zeventienjarige Syrië-ganger werd tegengehouden in München. Twee maanden later schopte hij het tot Istanbul. Zijn moeder had tevergeefs om een enkelband gevraagd. Kermiche kreeg al sinds zijn zesde psychologische hulp. Als tiener was hij meerdere keren opgenomen vanwege psychische problemen. ‘Gelukkig zijn we erin geslaagd hem te pakken te krijgen’, zei zijn moeder na zijn arrestatie tegen de Tribune de Genève. ‘Als het hem was gelukt Syrië in te komen, kon ik wel dag zeggen tegen mijn zoon.’ Na een gevangenisstraf van tien maanden kwam Kermiche terug met huisarrest. Hij mocht ’s ochtends tussen half negen en half één naar buiten. Het was genoeg tijd om naar de kerk te lopen.
Hersenspoeling, zeggen zijn leeftijdgenoten. Ze hangen op zaterdag rond in bar le Tabatière en wedden op de paardenrennen. Veel meer valt hier niet te beleven, zeggen ze. Een jongen met een pluisbaard vraagt een telefoonoplader aan bareigenaar Gilles Perdrigeat (55). De katholieke bareigenaar is niet anders naar moslims gaan kijken, vertelt hij. ‘Daarvoor ken ik te veel mensen. Toen ik op mijn zeventiende als kok begon te werken, had ik al collega’s uit Algerije en Marokko. Maar voor mij als katholiek roept dit wel een beetje het idee van een religie-oorlog op.’
In de kerk aan de Place de l’Église zetten muzikanten een lied in. Ze zijn meegekomen met priester Paul en de relieken uit hun Bourgondische kerk. ‘De relieken van Père Hamel hebben we nog niet’, zegt priester Paul tegen de kerkgangers. ‘Maar maak je geen zorgen, die zullen we binnenkort wel hebben. En dat wordt een moment van genade.’
Weinig in het leven van priester Jacques Hamel deed vermoeden dat hij pelgrims uit het hele land zou trekken. De Normandische priester groeide op aan de overkant van de Seine als een plechtig en verlegen jongetje. Tijdens de oorlog in Algerije weigerde hij een promotie tot officier omdat hij het bevel tot doden niet wilde geven. Toen hij met pensioen mocht, besloot de priester dat hij nog genoeg energie had om zijn kerkgemeente van driehonderd, veelal oudere, gelovigen in Saint-Étienne-du-Rouvray te blijven dienen. In de bar om de hoek van het huis waar hij de laatste zestien jaren van zijn leven woonde, kenden ze hem eigenlijk alleen als de oude man die wel eens shag kwam kopen.
Nu ligt op het graf dat hij deelt met een ambtsgenoot een boeket bloemen van katholieken uit Ierland. Er zijn moslims langsgekomen uit Canada en Egypte. En de pelgrims blijven komen, zoals priester Paul, die vertelt dat je moet bidden voor de martelaars.
In een van de kerkbanken begint een oude man te knikken. Zijn vrouw zit naast hem met een gekromde rug. Het is koud in de kerk. Boven de kraag van de jas van de bejaarde man is een stuk van zijn hals zichtbaar. De donkerrode punt van een litteken steekt er bovenuit.
26 juli was de 87ste verjaardag van Guy Coponet. Hij ging met zijn vrouw naar de ochtendmis. De enige andere aanwezigen waren drie nonnen en priester Hamel. Toen de terroristen binnenkwamen, dwongen ze Coponet te filmen hoe ze de priester aanvielen. Ze keken zelfs nog even of zijn magere handen niet te veel trilden. ‘Ga weg, Satan’, riep priester Hamel. Hij probeerde zich te verdedigen. Coponet legde het vast. ‘Het spijt me dat ik het zo zeg, maar het was een theatervoorstelling’, zegt Coponet als de kerkdienst is afgelopen. ‘Alles moest gefilmd worden en de hele wereld moest het zien.’
Zijn vrouw Janine loopt de kerk uit. Ze wil niet meer praten over die dag. Na de moord op de priester vielen de jonge mannen haar echtgenoot aan. Hun mes raakte zijn arm, zijn rug en zijn hals. Tientallen minuten later pas, toen de terroristen de gegijzelden dwongen de kerk uit te lopen en Janine Coponet nog een laatste blik op haar man wierp, zag ze zijn been bewegen. Hij leefde nog.
‘Waarom stierf Père Jacques in één keer en is mij niet hetzelfde overkomen?’ vraagt Guy Coponet. Het antwoord weet hij niet. Iedere mis weer dwingen de houten kerkbanken hem te kijken naar de plek waar de priester werd aangevallen en hij later zelf op de tegels lag te bloeden. Toch blijft hij terugkomen, om te bidden. ‘We zijn altijd in gebed’, zegt de tengere man. ‘We geven ons volledig over aan de Heer. Dat we er allebei nog zijn, betekent dat het goed gaat. Het leven gaat door, maar het is moeilijk. We zijn moe, zo moe.’

Een zonnige woensdagmiddag. Op het asfalt tussen het roestige spoor en de Seine staan een stuk of twintig demonstranten voor de McDonald’s van Saint-Étienne-du-Rouvray te zwaaien met vlaggen. Ze roepen leuzen over de belastingontduiking van de fastfoodketen en de uitbuiting van het personeel. Hun ouders kwamen iedere dag op dit terrein om in de fabrieken te werken, vertellen een paar demonstranten. In de papierfabriek, bijvoorbeeld, waarvan de schoorstenen verderop in de lucht priemen. Vroeger was hij goed voor duizend banen, nu misschien nog een kwart daarvan, schat de kale communist Pascal Le Cousin. ‘Ik denk dat de gemeente nu de grootste werkgever van de stad is’, zegt hij. Hij werkt er zelf ook.
Na een dik half uur demonstreren rollen de communisten hun vlaggen op en rijden over de Boulevard Lenine naar hun partijkantoor, waar kaas en dozen wijn klaarstaan op een tafel in de tuin. Ze halen herinneringen op aan grote demonstraties en beginnen te discussiëren: als de neoliberale presidentskandidaat Emmanuel Macron het in de tweede ronde van de verkiezingen opneemt tegen Marine Le Pen, stem je dan als communist voor Macron, of liever helemaal niet?
De antikapitalistische presidentskandidaat Jean-Luc Melenchon kreeg tijdens de eerste ronde van de verkiezingen in Saint-Étienne-du-Rouvray de meeste stemmen. De oude industriestad wordt al sinds 1958 bestuurd door communisten. Maar ook hier groeit het extreem-rechtse Front National. Marine Le Pen werd tweede en scoorde dus nog beter dan de landelijke winnaar Macron.
‘Het probleem is werk’, zegt burgemeester Hubert Wulfranc (60). De sociale stijging die hij zelf als arbeiderskind kon maken, is nu volgens hem niet meer mogelijk. De flats die stammen uit de tijd dat de fabrieken nog rookten, zijn bovenmatig bewoond door werklozen. De nieuwe banen in de technologie en de dienstverlening vereisen een ander opleidingsniveau. Het is er minder afgelegen dan in een Parijse banlieue, maar volgens Wulfranc zijn de problemen vergelijkbaar: slechte schoolprestaties, hoge werkloosheid en drugshandel. Of er ook personen rondlopen met een fiche S, weet hij niet. Of er weer een aanslag zou kunnen plaatsvinden, weet hij evenmin. ‘Ik kan het tegendeel niet bewijzen’, zegt de burgemeester. ‘En juist daarom moeten we rationeel blijven.’
Front National heeft een andere boodschap. ‘Saint-Étienne-du-Rouvray is een plek waar we zien dat Fransen niet meer in een Franse gemeenschap leven’, zegt Nicolas Jaury (31). Hij is woordvoerder en raadslid voor Front National in de nabijgelegen stad Rouen, waar honderden jaren geleden de katholieke strijdster Jeanne d’Arc op de brandstapel werd gelegd. Dat minder dan tien kilometer verderop nu een priester is vermoord, heeft het raadslid diep geraakt, zegt hij. ‘Ik ben gedoopt door priester Hamel.’
Zijn partij wil de moskee beter in de gaten houden en meer politie de straat op sturen. ‘En we kunnen bijvoorbeeld hoofddoeken verbieden’, zegt Jaury. ‘Die versterken het in zichzelf gekeerde karakter van de gemeenschap daar. De hoofddoek is een symbool van verdeling.’
Een paar straten van de moskee vandaan woont een gesluierde vrouw die zucht van dat soort uitspraken. De oproep de straat op te gaan om te roepen dat terroristen geen moslims zijn, is ze ook beu. ‘Ik ben hier niet om me te verantwoorden’, zegt Latifa Ibn Ziaten (56). ‘Ik ben burger, ik ben Frans. Islam is geen identiteit, geen nationaliteit. Het is iets persoonlijks.’ Latifa Ibn Ziaten weet wat een terroristische aanslag kan aanrichten. Toen de terrorist Mohammed Merah in 2012 zeven personen vermoordde in Toulouse en Montauban was haar zoon de eerste die sneuvelde. Imad Ibn Ziaten was militair. Volgens zijn moeder had de geweldsuitbarsting kunnen worden voorkomen als Mohammed Merah anders was opgegroeid en begeleid. ‘Het lukte Mohammed Merah niet te slagen op school’, zegt ze. ‘Hij werd crimineel en kwam in de gevangenis terecht, waar hij veranderde in een monster. Ik kom tegenwoordig in de gevangenissen en ik zie de haat groeien. De jongeren die straks uit de gevangenis komen, zijn een gevaar voor de maatschappij. Ze breken er. Dus moeten we ze maken. We moeten ze opleiden, ze begeleiden en ze een stage geven, zodat ze als ze uit de gevangenis komen een plek hebben in de maatschappij.’
Latifa Ibn Ziaten is een kleine vrouw, geboren in Marokko. Sinds de dood van haar zoon trekt ze langs scholen en gevangenissen om te praten met jongeren. Eerst vertelt ze over haar pijn. Dan zegt ze: ‘Niemand gaat jullie een kans geven, jullie moeten hem zelf zoeken. En als je er een vindt, dan moet je hem grijpen. Zelfs als het maar een kleintje is. Want in het leven kun je daarna weer een nieuwe kans vinden, en zo kun je je motor op gang brengen. Ik ben hier niet om te veroordelen wat jullie hebben gedaan. Maar laat jullie verleden hier in de gevangenis achter en verlaat hem als een ander. We kunnen niet in het verleden blijven hangen. Als we dat doen komt de wereld niet verder.’
Ze probeert de jongeren wakker te schudden. ‘Als je een klap krijgt, moet je opstaan’, zegt ze. ‘Krijg je een tweede klap, dan sta je weer op.’ Hetzelfde zei ze vroeger tegen haar zoon Imad. Toen Mohammed Merah zijn pistool op hem richtte en zei dat hij moest gaan liggen, weigerde Imad. Hij zei: ‘Schiet als je wilt schieten, maar ik kniel niet.’ ‘Daarom blijf ik doorgaan’, zegt zijn moeder. ‘Ik moet blijven staan, voor de herinnering van mijn zoon. Want ik wil niet nog een Merah en ik wil niet nog een moeder die lijdt zoals ik.’
De kerkdienst is afgelopen. Priester Moanda stapt in zijn auto. Toen hij zich met zijn vakantiekoffers terughaastte naar de kerk trof hij de kerkgangers verslagen aan. Uren stonden ze bij de barrières, gewoon om in de buurt te zijn. ‘Ik moest ze moed inspreken’, zegt de Congolese priester. ‘Ik zei: père Jacques is dood, we moeten ons waardig tonen. We moeten niet in de val trappen van de mensen die ons willen verdelen.’
Van over de hele wereld kwamen journalisten met camera’s en schrijfblokjes en ideeën over hoe woedend de katholieken wel niet zouden zijn. ‘Ze vergaten dat wij christenen zijn en dat het niet aan ons is om te oordelen’, zegt Moanda. ‘Woede creëert alleen maar haat.’
Misschien hielp het dat de terroristen negentien jaar waren, zegt de priester. ‘Wat weten zij nou van het leven?’ vraagt hij. ‘Niet veel, lijkt me.’
Moanda is verbaasd. Op zondag zitten in zijn kerk weer mensen die al jaren niet meer kwamen. En in de supermarkt spreken niet-gelovigen hem aan om te vertellen dat ze de moslims niet over één kam scheren, dat ze moeten samenleven. ‘Zelfs de familie van Jacques is heel dapper geweest’, zegt Moanda. ‘Zij waren de eersten die zeiden: wij vergeven. Stel je voor: de zus van Jacques was bij hem op bezoek. ’s Ochtends zitten ze samen aan het ontbijt. Hij zegt: “Ik ga even de mis opdragen.” En even later komen ze het bericht brengen dat hij is vermoord.’
Toch gaat het leven niet gewoon verder. Een windvlaag die de deur liet kraken was tijdens de eerste kerkdiensten genoeg om paniek te creëren. ‘Je zag meteen een schrikreactie’, zegt priester Moanda. ‘Alsof ze zich klaarmaakten om weg te rennen.’
Buiten de auto veranderen de pittoreske huizen in flatgebouwen. Het huis dat de priester van de kerk kreeg staat buiten het centrum, naast de Sainte Thérèse-kerk. Toen hij aankwam in Normandië was priester Hamel de eerste die hij daar ontmoette. De oude man deed hem denken aan zijn eigen vader, die net was overleden na een lang ziekbed. Hamel was toevallig precies acht dagen ouder. Hij begroette de Congolese priester met een grote glimlach, leidde hem rond en nam hem mee eten bij gezinnen uit de kerkgemeenschap. ‘Als ze me hadden gezegd dat Jacques een hartaanval had gehad had ik ook geleden’, zegt Moanda. ‘Maar niet zo erg als nu.’
De priester remt af voor een kruispunt. De Bourgondische gasten moeten al weer op de snelweg zitten. Zodra de dienst was afgelopen bedankten ze de kerkgangers, laadden hun relieken in en vertrokken. Buiten is het donker. De straat is verlaten. Aankomende zomer loopt zijn contract voor de tweede keer af, vertelt Moanda. Hij weet niet zeker of hij zal instemmen met nog een verlenging. ‘We hebben allemaal behoefte de rouw te verwerken en verder te gaan’, zegt hij. ‘Maar iedere keer dat we bezoek krijgen, is het alsof we weer worden teruggeworpen.’
Priester Moanda parkeert zijn auto voor zijn huis, dat precies tussen de kerk en de moskee staat. ‘Ik weet het nog niet’, zegt hij. ‘Ik weet het niet.’