
‘En, gaat het nog wat worden met de islam in Nederland?’ Het is een vraag die ik vaak krijg als mensen horen wat ik doe voor mijn werk. Het zijn vooral witte Nederlanders die de vraag stellen. Soms hoopvol, soms met een bezorgde blik. Nederlandse moslims stellen die vraag niet, maar ik weet dat veel van hen er wel mee worstelen: bepaalde geloofsgenoten hebben de islam een slechte naam gegeven en iedere moslim kent wel een andere moslim die aan de islam een onverzoenlijke en hardvochtige draai geeft die in Nederland nauwelijks houdbaar is. En allemaal zijn ze beducht voor het negatieve beeld dat zoveel Nederlanders hebben van de islam – een beeld dat wordt gevoed door aanslagen in Europa en gebeurtenissen in verre landen als Saoedi-Arabië en Iran, en die zo weinig van doen hebben met het alledaagse geloofsleven van een moslim in Cuijk of Crooswijk.
Maar toch. Sinds Pim Fortuyn en Frits Bolkestein de rol van de islam aan de orde stelden in het integratiedebat in de jaren negentig heeft de islam zich niet van zijn beste kant laten zien. De aanslagen op de Twin Towers in 2001, de moord op Theo van Gogh in 2004, Nederlandse moslimjongeren die vanaf 2013 naar het IS-kalifaat trokken, en daarna de bloedige aanslagen in Parijs, Brussel, Nice en Berlijn. Dit alles is al meer dan twintig jaar aan de gang en bij het bredere publiek is een islammoeheid ingetreden. We zijn er wel een beetje klaar mee, met die islam.
Tegelijkertijd staat iedereen op scherp. Elk incident, elke uitspraak, elke aanslag waar moslims bij betrokken zijn, leidt onmiddellijk tot een heftige herleving van het islamdebat. We bestoken elkaar met de mitrailleurs vol kritiek en beledigingen, en daarna duiken we weer terug in onze schuttersputjes, in afgematte afwachting van het volgende moment. Zo werd het Nederlandse nieuws in 2017 enkele weken beheerst door berichten over financiering van moskeeën vanuit het Midden-Oosten, in 2018 waren we twee weken vol van een proefschrift over salafisme waar een moskee formeel bezwaar tegen had aangetekend, in het voorjaar van 2019 was iedereen in de ban van een islamitische middelbare school waarvan enkele docenten volgens onze geheime dienst contacten zouden onderhouden met jihadistische terroristen, najaar 2019 stonden de kranten vol met nieuwsberichten over onaanvaardbaar salafistisch onderwijs op koranscholen, en in februari 2020 kon heel Nederland meekijken hoe bestuurders van ‘salafistische’ moskeeën werden gehoord door een speciaal ingestelde Tweede Kamercommissie. Het is slechts wachten op het volgende voorval dat de Nederlandse gemoederen zal bezighouden.
Toch is dit opmerkelijk als je nagaat hoeveel inspanningen er in de afgelopen jaren zijn geleverd om polarisatie tegen te gaan en islam een plek te geven in Nederland. Hebben al die inspanningen dan niets opgeleverd? Je zou het haast geloven. Er lijkt sprake te zijn van een algeheel geheugenverlies. Dat is op zichzelf ook niet zo vreemd. De tientallen onderzoeksrapporten van de afgelopen jaren liggen in laden te verstoffen, de discussies en cursussen zijn vergeten en de honderden ambtenaren die ooit met dit onderwerp waren belast zijn inmiddels gerouleerd naar andere functies.
Voor veel mensen is de verklaring heel eenvoudig: het ligt aan de islam en de moslims, daar zit gewoonweg iets agressiefs in, en als je even wegkijkt, dan steekt het de kop weer op. Daar valt niet tegenaan te workshoppen en te cursussen. Een begrijpelijke visie, maar geen visie die ik deel. Want ik heb in de afgelopen 25 jaar dat ik mij bezighoud met het islamdebat te veel moslims in Nederland ontmoet die enorm betrokken zijn bij Nederland en die zich met hart en ziel inzetten om bij te dragen aan samenwerking en samenleven in deze maatschappij, die zij nadrukkelijk zien als de hunne. Daarbij worden zij juist geïnspireerd vanuit hun religie, de islam. En ik zie ook hoe juist de Nederlandse moslimgemeenschappen in de afgelopen jaren enorme ontwikkelingen hebben doorgemaakt. Dat gebeurt weliswaar niet altijd op de manier die de autochtone Nederlander zou verwachten of wensen – waarom zijn veel van die jonge, hoogopgeleide en geïntegreerde moslims bijvoorbeeld zo religieus? –, maar de nieuwe generatie moslims is onvergelijkbaar anders dan de eerste generatie gastarbeiders. Eigenlijk is het verrassend hoe groot de stappen zijn die we in zo’n korte tijd hebben gezet. Maar we lijken die niet te zien, of niet te wíllen zien.
En, gaat het nog wat worden? Mijn antwoord is dat ik op de lange termijn optimistisch ben, maar op de korte termijn mijn hart vasthoud. Mijn optimisme voor de langere termijn komt voort uit mijn waarneming dat de Nederlandse moslims met het voortschrijden van de generaties onlosmakelijk verbonden zijn geraakt met de Nederlandse samenleving. Ik bedoel daarbij niet zozeer de banden van baan, huis en gezin. Het gaat mij om typisch Nederlandse eigenheden, zoals het debat op het scherp van de snede, de soms grove humor, zeggen waar het op staat, de neiging om oplossingen te zoeken in regels, het zich laten voorstaan op rechten, de uitdagende trots om te staan voor wie je bent, de houding van ‘wie doet mij wat?’
Maar ook de Nederlandse wijze waarop wij aankijken tegen zaken als vrijheid en religie. De Nederlandse moslim is bijvoorbeeld stomverbaasd over de Belgische manier waarop de staat religies erkent en de salarissen van hun geestelijken betaalt, hij ergert zich aan de omzichtige wijze waarop Belgen hun discussies voeren over gevoelige maatschappelijke onderwerpen, hij snapt niet waarom Belgische leerlingen en studenten allemaal zo braaf en zonder weerwoord luisteren naar hun docenten, en hij vraagt zich misschien af waarom er in België nog geen islamitische politieke partijen zijn opgericht. Een jonge imam van Marokkaanse origine die bekend stond om zijn salafistische sympathieën zei mij ooit over zijn Vlaamse collega’s: ‘Zij zijn wel erg Vlaams, dus erg beschaafd en laten nooit het achterste van hun tong zien. Ik kan daar als Nederlander niet zo goed mee omgaan.’
En dit is nog maar het buurland, laat staan wat de verschillen zijn met andere Europese landen, zoals Frankrijk, Bosnië of Oostenrijk. De inwoners van al deze landen zullen zich Europeaan noemen en prat gaan op gemeenschappelijke Europese waarden, maar ze verschillen enorm in hun nationale identiteit, hun geschiedenissen met moslims, hun omgang met religie en de vrijheid van meningsuiting. Toen moslims van een aantal Europese landen enkele jaren geleden bij elkaar kwamen voor een conferentie, overheerste bij hen eerst het gevoel van eenheid – eindelijk, moslims onder elkaar! –, maar al snel kwamen de verschillen boven waarbij iedereen leek te voldoen aan zijn nationale karikatuur. De Duitse moslims waren vooral gericht op de definities, terwijl de Engelsen efficiency belangrijk vonden; de Franse moslims spraken te lang en te bloemrijk, terwijl de Nederlandse moslims te bondig en kortaf waren. Naast deze culturele eigenheden waren er ook verschillen van inzicht over de relatie tussen religie en staat. Duitse moslims verlangden meer ingrijpen van de staat, tot schrik van de Nederlandse moslims, die dat een inbreuk vonden op de vrijheid van religie; en de Engelse moslims spraken vrijmoedig over vormen van islamitische rechtspraak, tot afgrijzen van de Franse moslims volgens wie de rechtspraak vooral een staatsaangelegenheid is.
Natuurlijk zijn er onder de Nederlandse moslims ook personen met streng-conservatieve opvattingen, die de Nederlandse samenleving een grote zedeloze bende vinden. Maar hierin onderscheiden zij zich niet veel van de Nederlanders met streng-christelijke of streng-joodse opvattingen. En natuurlijk zijn er bij deze Nederlandse moslims personen te vinden met vijandige en misschien zelfs gewelddadige gedachten over ‘het Westen’, dat henzelf en alle andere moslims in de wereld zou onderdrukken. We zullen in Nederland zeker nog te maken krijgen met onverkwikkelijke incidenten en wellicht zelfs een aanslag.
Maar mijn blik is gericht op die andere, veel grotere groep moslims die een bestaan opbouwt in Nederland. De islam speelt daarin een belangrijke rol: soms defensief, soms assertief, maar vooral ook constructief. Deze groeiende groep is inmiddels zelfverzekerder geworden in haar islamitische identiteit. Zij bepalen zelf wel hoe de islam er voor hen uitziet. ‘Ik ben niet gematigd moslim of Europees moslim’, zei een jonge vrouw met hoofddoek en grijze lange jurk ooit uitdagend, ‘ik wil juist een extreem goede moslim zijn!’ En tegelijkertijd zijn zij Nederlandser dan zij zelf misschien wel willen toegeven.
Dat geldt ook voor de waarden van de democratische rechtsstaat – die worden door West-Europese moslims zelfs meer onderschreven dan door de autochtone bevolking, zo blijkt uit onderzoek. Deze waarden geven de moslims immers de vrijheid om te mogen zijn wie ze willen zijn. Zij mogen dan last hebben van de vrijheid van meningsuiting die zich regelmatig scherp uitlaat over de islam, maar zij vinden die vrijheid een groot goed. ‘In Nederland mag ik mijn religie tenminste invullen zoals ik zelf wil’, hoor ik moslims regelmatig verzuchten. De manier waarop landen als Saoedi-Arabië, Iran of zelfs Marokko omgaan met de islam wordt zelfs door de conservatieven onder de moslims veelal scherp afgewezen.
Ik zie hoezeer deze moslims actief en verwachtingsvol hun weg zoeken in Nederland. ‘Ik ben hier geboren en getogen’, zei de jonge salafistische imam schouderophalend, ‘als ik moet kiezen tussen Marokko en Nederland, dan is het gewoon Nederland.’ De Nederlandse moslims worden regelmatig verweten zich te verschansen in de islam en niet te willen aanpassen. Ik zie vooral het tegendeel. De nieuwe generatie moslims ontwikkelt zich juist razendsnel in haar zoektocht naar een plek in Nederland. Vaak gebeurt dat noodgedwongen, omdat zij zich moeten ontworstelen aan een achterstandspositie met laagopgeleide ouders en moeten opboksen tegen een afwijzende omgeving. En de ontwikkelingen die zij doormaken zijn misschien niet altijd volgens de verwachting van de andere Nederlanders – met name dat religieuze aspect blijft veel mensen dwarszitten – maar er zit beweging in, en de volgende generaties zullen er vast weer iets anders van maken. De lange termijn zie ik daarom hoopvol tegemoet, en ik denk zelfs dat het innovatieve denken dat Nederland zo broodnodig heeft juist van deze groep zal komen.

Voor de korte termijn ben ik echter een stuk pessimistischer. De minderheid van radicale, onbuigzame of streng-orthodoxe moslims zal namelijk het nieuws blijven beheersen. Natuurlijk, iedereen haast zich te verduidelijken dat het slechts om een kleine groep extreme types gaat. Maar wat zij doen is in de afgelopen twintig jaar wel representatief geworden voor ‘de islam’. Het is dan ook niet verwonderlijk dat veel moslims zich verschansen achter een defensieve houding, klaar om de volgende klap op te vangen.
Dat was ook de reden dat in 2019 de aanpak van de gemeente Amsterdam van het islamitische Haga Lyceum verkeerd liep. De gemeente had al meerdere malen van de aivd vernomen dat er redenen waren om het schoolbestuur te verdenken van het verspreiden van radicaal gedachtegoed. Aangezien de gemeente geen middelen had om de school aan te pakken, wilde zij deze verdenkingen openbaar maken. De gemeente hoopte daarmee de ouders zó te laten schrikken dat zij hun kinderen van school zouden halen, zodat deze vanzelf de deuren moest sluiten. Het uitbrengen van die verdenkingen had echter een totaal tegengesteld effect. Alle moslimouders schaarden zich onmiddellijk achter de school en het aantal nieuwe inschrijvingen sprong zelfs omhoog. De gemeente had onderschat hoe groot de achterdocht is die veel moslims in Nederland koesteren tegen de overheid. Voor veel moslims in Nederland was deze affaire inderdaad het zoveelste bewijs van het diepe wantrouwen van de Nederlandse overheid jegens hen. De reactie was daarom niet: ‘Wat zou er aan de hand zijn met die school?’ maar: ‘Zie je wel. Ze moeten ons weer hebben!’
Dat het bij veel moslims in Nederland zo ver is gekomen geeft te denken. Maar omgekeerd maken deze gebeurtenissen veel Nederlandse niet-moslims evenzo achterdochtig richting de moslims. Bij elk nieuw incident vragen deze Nederlanders zich af: wíllen moslims wel deel uitmaken van deze samenleving? Ze lijken alles in het werk te stellen om zich anders te gedragen en zich af te zetten tegen de Nederlandse samenleving. De moslims antwoorden dan: mógen wij wel deel uitmaken van deze samenleving? Voor deze moslims is namelijk een voorwaarde voor hun Nederlanderschap dat zij kunnen vasthouden aan hun islamitische identiteit. Maar hoe uitgesprokener deze identiteit wordt vormgegeven met kleding en gedragingen, hoe meer die zal botsen met wat gangbaar is in de rest van de Nederlandse samenleving. Het lijkt alleen maar te bevestigen dat deze moslims niet willen of niet kunnen integreren. Ze claimen echter het recht om anders te mogen zijn. Dat doen andere orthodoxe en extravagante types toch ook? Dat is toch de vrijheid waar Nederland voor staat? Zij verwijten de Nederlandse samenleving te meten met twee maten. Maar de omgeving die last heeft van dat andersoortige gedrag vraagt zich af waarom zij zich dat moeten laten welgevallen.
Daarbij gaat het vaak om heel banale, alledaagse zaken. Geen hand willen geven bij het groeten, een hoofddoek dragen bij een representatieve functie, niet gezellig een borreltje drinken na het werk. Woedend was ik op de man uit Koeweit die ik had uitgenodigd voor een lezing in Leiden en die bij het diner ter ere van hem hooghartig zei niet aan tafel te zullen blijven zitten als er wijn werd geschonken. Hij was mijn gast, dus ik heb hem zijn zin gegeven, maar juist die vernedering van mij, de gastheer, daar aan tafel, ten overstaan van alle gasten, viel bij mij helemaal verkeerd. Bij Nederlandse moslims heb ik dat overigens nog niet meegemaakt. Er zijn heus wel moslims die op dezelfde hoge toon als die man uit Koeweit eisen dat er tegemoet wordt gekomen aan hun wensen. Maar ik zie vaak hoe juist op creatieve wijze wordt gezocht naar oplossingen, zoals de invoering van de ‘halalborrel’ en de fles olijfolie als bedankje voor een lezing.
Dit zijn de kwesties waar wij in de komende jaren nog bijna dagelijks mee te maken zullen krijgen. Hoe om te gaan met dit soort verschillen? Het gaat niet over grote politieke vraagstukken. Het gaat om het simpelste, en daarom ook het meest complexe waar we als mensen mee van doen hebben: hoe gaan we met elkaar om? Uit herhaald onderzoek is gebleken dat wij een van de meest welvarende en gelukkige volkeren op aarde zijn, maar ons tegelijkertijd grote zorgen maken over de maatschappelijke spanningen. Die zorg wordt vooral ingegeven door culturele en sociale verschillen. Die hebben geleid tot een cocktail van emoties die licht ontvlambaar is omdat ieder van ons zich zo snel bedreigd voelt in wie we zijn.
Het probleem van deze confrontaties is dat die ongevraagd op je bordje kunnen komen. Ik vind het vervelend als ik word geconfronteerd door een moslima met een boerka. Net zo goed als moslims het vervelend zullen vinden geconfronteerd te worden met een volksfeest in hun wijk waar iedereen beschonken rondloopt. We willen dit soort gedoe niet. Niemand wil dat. Maar hoe kom je ervan af? Bij die vraag hoor ik onmiddellijk de vele ongeduldige stemmen om mij heen: ‘Mooi gepraat allemaal, maar wat gaan we eraan dóen?’ Maar dat is de les die we moeten leren uit het verleden: met de beste bedoelingen ging iedereen in 2004, na de moord op Theo van Gogh, en opnieuw in 2014, na het uitroepen van het islamitische kalifaat in Syrië, aan de slag, zonder echter eerst bij zichzelf na te gaan wat nu precies die bronnen waren van irritatie, wrevel en onrust die het hart vormen van de polarisatie die wij allemaal zo sterk ervaren.
Het bijzondere van deze polarisatie is dat die zich vooral in onze hoofden afspeelt. De honderden leraren, ambtenaren, diplomaten, militairen en studenten die ik in de afgelopen jaren heb ondervraagd over de islam in Nederland zeggen allemaal dat polarisatie tussen moslims en niet-moslims hun grote zorgen baart, maar tegelijkertijd zeggen de meeste moslims en niet-moslims nauwelijks contact met elkaar te hebben. Dat betekent dat deze zorg niet voortkomt uit eigen ervaring, maar uit iets anders.
Een andere vraag die ik jarenlang aan cursisten stelde bracht daar duidelijkheid in: ‘Wat zou je willen weten over de islam of moslims?’ Het verschil in antwoorden was opvallend: de moslims wilden meer weten over islam en mystiek, verantwoorde voeding, duurzaamheid en ecologie, terwijl de niet-moslims vooral meer wilden weten over de islam en geweld, tolerantie, de positie van de vrouw. Deze laatste onderwerpen houden de niet-moslimse Nederlanders blijkbaar enorm bezig. Sommige onderwerpen zien en lezen we op televisie en sociale media, andere zitten al langer in ons hoofd, als onderdeel van een historisch geheugen. Sommige zijn gebaseerd op feiten, andere op vooroordelen. Sommige gaan over het buitenland, andere over Nederland. Maar ze komen weinig voort uit persoonlijke ervaringen met moslims in Nederland: het zijn vooral gevoelens, beelden en indrukken, en die hebben in Nederland geleid tot een algemene indruk dat het niet opschiet met de integratie van de islam in Nederland.
Het is een beeld dat hardnekkig is. In 2004 kwam de parlementaire commissie-Blok met een rapport waarin zij Nederland complimenten gaf over de wijze waarop de integratie van Nederlanders met een migratieachtergrond eigenlijk was verlopen: ‘De integratie van veel allochtonen [is] geheel of gedeeltelijk geslaagd en dat is een prestatie van formaat, zowel van de betreffende allochtone burgers als van de hen ontvangende samenleving.’ De conclusie veroorzaakte echter een storm van verontwaardiging: hoe kon de commissie dit zo stellen, als het toch zo evident was dat de integratie niet gelukt was?
Nu was het niet zo dat de commissie-Blok het allemaal verkeerd had gezien. Zij had alleen met een andere bril gekeken dan veel mensen in Nederland. De commissie zag integratie vooral in sociaal-economische termen: hebben mensen banen, kunnen zij Nederlands, weten zij hun weg te vinden in het labyrint van rechten en plichten? Maar de rest van Nederland zag integratie steeds meer in culturele termen: gedragen deze mensen van vreemde herkomst zich zoals wij? Dat verklaart waarschijnlijk de sombere conclusie van het Sociaal en Cultureel Planbureau in januari 2020, zestien jaar later: Nederlanders met een migratieachtergrond vinden zelf dat ze goed geïntegreerd zijn, maar de autochtonen zien dat heel anders.
Bij deze polarisatie – want dat is het – speelt op de achtergrond de oude opvatting dat de islam en het Westen onverenigbare grootheden zouden zijn. Dat beeld werd in 1993 nieuw leven ingeblazen met de theorie van de botsende beschavingen. De wereld, zo luidde deze theorie, is verdeeld in beschavingsregio’s die al eeuwenlang schuren. In dit model is de islam een van die regio’s en het Westen een andere. En ja, volgens die theorie lagen de islamitische en westerse beschaving al eeuwen op ramkoers, dus het lag voor de hand dat deze confrontatie zich ook zou voltrekken als moslims onderdeel worden van het Westen. Toch?
Ik zie dat anders. Volgens mij is de botsing die plaatsvindt in Nederland er niet een tussen beschavingen of waarden, maar tussen vanzelfsprekendheden. Autochtone Nederlanders hebben een historisch zelfbeeld en gewoontes en opvattingen die zo vanzelfsprekend zijn dat zij het als een schok ervaren als anderen dat anders zien of, erger nog, de vermetelheid hebben om die Nederlanders erop aan te spreken: waarom mogen we alleen groeten met handen schudden, is Zwarte Piet nou echt zo leuk, waarom moeten we zo nodig afspreken in een café, en waarom beperkt de geschiedenisles zich tot Nederland?
Omgekeerd worden Nederlandse moslims aangesproken op eigenheden die samenhangen met hun culturele en religieuze achtergrond die voor hen evenzo vanzelfsprekend zijn: waarom moet religie zo ostentatief worden uitgedragen, waarom zijn buurten veranderd in klein-Marokko of klein-Turkije, waarom laten ze kleine kinderen vasten tijdens ramadan, waarom lijken familierelaties belangrijker dan regels? Aan beide zijden gaat het om gewoonten en gedragingen die volstrekt vanzelfsprekend en daardoor onzichtbaar zijn. Niets is moeilijker dan te onderkennen wat voor jou vanzelfsprekend is. Nog moeilijker is om te horen te krijgen dat het eigenlijk helemaal niet zo vanzelfsprekend hoeft te zijn, omdat er ook andere manieren en opvattingen bestaan.
Zijn er oplossingen om hieruit te komen? Het opleggen van de meerderheidsstem werkt niet, evenmin als ruimte geven aan alle culturele eigenaardigheden. Het is vooral een kwestie van gewenning, en dus van tijd. Vandaar mijn optimisme voor de lange termijn, want de Nederlandse grondtonen worden in ieder geval al breed gedeeld. Maar het venijn ligt in de korte termijn. Is daar iets aan te doen? Ik zou in ieder geval twee handvatten willen aandragen. Het eerste is dat een fixatie op religie niet helpt als het gaat om maatschappelijke vraagstukken. Niet het geloof, maar de gedragingen van gelovigen moeten leidend zijn voor de manier waarop we hen behandelen en beoordelen. De reden waarom een moslim geen biertje wil drinken na het werk, geen muziekles wil geven of wil bidden tijdens het werk, of per se wil vasten tijdens de ramadan terwijl die samenvalt met de examenperiode of een militaire missie in het buitenland, is niet van belang bij het zoeken naar een antwoord hoe daarmee om te gaan. De religieuze verantwoording van die handeling is aan de moslim. De enige vraag die relevant zou moeten zijn voor de mensen in de omgeving van deze moslim is: als deze persoon dat zo belangrijk vindt, kan ik daar dan plaats voor maken?
Maar omgekeerd geldt dat ook. Vindt de moslim het noodzakelijk dat er ruimte voor hem of haar wordt gemaakt? Kan hij zich voorstellen hoe lastig of vervelend dat misschien is voor anderen? Misschien moet hij de conclusie trekken dat hij de eisen die hij aan zichzelf stelt niet van zijn omgeving kan vragen. Hier helpen geen regels, geen juridische oplossingen, geen waardendebat, geen beroep op traditie van de meerderheid. Het enige uitgangspunt dat helpt, is: praten mét elkaar levert altijd meer op dan praten óver elkaar.
Ten tweede zou het enorm helpen als we de bestrijding van polarisatie weer gaan bezien in termen van wat we wél willen, in plaats van wat we níet willen. Kort na 2004 is dat door diverse gemeenten geprobeerd onder de noemer ‘sociale cohesie’. Amsterdam en Rotterdam hadden daarin ieder een eigen aanpak. Die benadering is inmiddels afgedaan als te soft en daarvoor in de plaats kwam een voorkeur voor harder optreden, oftewel het uiting geven aan wat we níet willen. Moslims willen niet gediscrimineerd of beledigd worden, de politie wil niet afgebekt of bespuwd worden door Marokkaanse jongeren, op de werkvloer wil je niet geconfronteerd worden met té afwijkend gedrag of kleding, conservatieve moslims willen geen hand geven en niet alles eten wat hun wordt voorgezet. Iedereen, kortom, wil ‘gewoon’ zichzelf kunnen zijn en geen last hebben van anderen. Dat is volstrekt logisch en legitiem. Maar als we de omgang met anderen alleen nog verwoorden in wat we níet willen, komen we alleen maar verder in een negatieve spiraal van verbieden, afbekken en muren bouwen terecht.
Maurits Berger is hoogleraar islam en het Westen aan de Universiteit Leiden. Dit artikel is een bewerking van het slot van zijn boek De halalborrel, dat deze week verschijnt bij Atlas Contact
Fotograaf Marwan Bassiouni (Zwitserland, 1985) bezocht tussen januari 2018 en februari 2019 meer dan zeventig moskeeën in Nederland. In zijn serie New Dutch Views toont hij de diversiteit van de islam via het contrast met het Hollandse landschap dat door het raam is te zien. De serie, die dertig foto’s telt, is zo ook een symbolisch portret van een opkomende westerse islamitische identiteit. Met New Dutch Views had hij een solotentoontstelling in het Fotomuseum Den Haag.