Zo bezien zijn de essays van Willem Jan Otten die zijn samengebracht in Droomportaal een uitnodiging tot één langgerekt moment van verwondering over een prachtig verwoorde, al te menselijke verwarring. Een zelfportret van een vertwijfeld mens en een portret van de vertwijfeling zelf ineen.

In zijn voorwoord, ‘Ween, lezer, ween’, noemt Otten de essays in het boek ‘geen katholieke stukken, veeleer pogingen te begrijpen wat “ritueel” is; waarom ik verlang naar deelname eraan; waarom ik geloof dat we er niet zonder kunnen’. Hij kondigt aan in een aantal van zijn essays te stuiten op de bevinding dat het leven een opeenvolging van rites de passage is. Of moet dat enkelvoud zijn? Want nog in dezelfde alinea schrijft hij dat het hem, telkens wanneer hij een verhaal leest, ziet of hoort, voorkomt alsof het hem ‘aan de hand van een personage inpepert dat het leven een rite de passage is’.

Is het leven nu een opeenvolging van verschillende rites de passage? Of één alomvattende rite de passage? En hoe vaak kun je rite de passage schrijven zonder dat het vervelend wordt? Niet te vaak, zo blijkt, en Otten schrijft het heel vaak. Op den duur lijkt het op een lijn die met een botte bijl in het boek is uitgehouwen. Of die grofheid voortkomt uit angst dat de lezer de samenhang anders mist, of dat de delen onnodig grof aan elkaar zijn bevestigd weet ik niet.

Er zijn meer tekenen van een vreemd gebrek aan zorgvuldigheid. Hier en daar een tik- of taalfout, twee keer dezelfde achtergrondinformatie op één pagina, soms lijkt er wel voorkennis uit een ander essay te worden verondersteld, elders niet. Het eerste deel van het boek is getiteld ‘Vijf endoscopische betrachtingen’, maar bevat slechts vier essays. In het essay over de film Into the Wild kon het verhaal volgens Otten niet anders eindigen dan met ‘dood door vermissing’ en wordt de hoofdpersoon ‘als door een magneet naar het Noorden getrokken, letterlijk, het is alsof hem iets wacht, iemand – een ontmoeting’. Eén onzinnige ‘letterlijk’ wil je op een boek nog wel vergeven, maar vijftig pagina’s eerder keek Otten ook al eens ‘letterlijk [zijn] ogen uit’.

Otten noemt het essay een ‘oefening in universalisme, zoals ieder schrijven'

Ik som ze op omdat de onzorgvuldigheden zo duidelijk Ottens werk, dat uit het subtielste proza is opgetrokken, tekortdoen. De ‘Vier endoscopische betrachtingen’ zijn prachtig. Breinfetisjist Dick Swaab krijgt een welgemikte veeg uit de pan, het eerbetoon aan de dierenverhalen van Anton Koolhaas is mooi – you had me at Wampoei, Willem Jan – en de wijze waarop hij zich op de tast beweegt in de binnenwereld van de blindheid is indrukwekkend, net als de manier waarop hij zich al even tastend buigt over het mannelijk lichaam.

Otten schrijft veel en met veel liefde over film. De essays in ‘Tien films die een leven veranderen’ weten ieder op schijnbaar volstrekt eigen wijze te overtuigen, al vraag je je wel eens af of hij per ongeluk is uitgeschoten met zijn enthousiasme voor The Truman Show, je zou haast gaan denken dat hij regisseur Peter Weir en acteurs Ed Harris en Jim Carrey voor een soort surrogaat drie-eenheid aanziet. Maar de kans is levensgroot dat ik meerdere van de besproken films binnenkort nog eens zal (her)zien en daarmee lijkt me alles gezegd.

De ‘Vier autobiografische schetsen’ zijn kleine meesterwerkjes. ‘Jongensportret’, over een schilderij van Jan Mankes en de vreemde speling van het (nood)lot die dat werk een centrale rol in Ottens familiegeschiedenis bezorgde, is een van de mooiste Nederlandse essays die ik in lange tijd las. Otten noemt het tegen het einde zelf een ‘oefening in universalisme, zoals ieder schrijven’. Twee pagina’s eerder pende ik in de kantlijn: ‘Ottens eigen alomtegenwoordigheid [is] die van de rasessayist, gaat het over de wereld, dan gaat het over hem, gaat het over hem, dan gaat het over de wereld.’

Droomportaal eindigt met ‘Zes geloofsartikelen’. Het zijn essays waarin hij zijn geloof niet centraal stelt, maar het wel wat openlijker lijkt te willen belijden. Ze gaan vaak nog steeds over doodaardse zaken. In ‘Wat is uw laatste voorwerp’ leidt een rozenkrans naar een beschouwing over de film Inception – Ottens interpretatie is beter te volgen dan de film zelf. Een poëtisch beeld uit ‘De Ramen’ van Guido Gezelle wordt vergeleken met een scène uit een Terminator-film – nadat het essay was begonnen met de heerlijke zin: ‘Poëzie is een van de manieren die we in handen gespeeld hebben gekregen om duidelijk te maken dat we iets niet begrijpen.’

Maar tegelijk weet hij in het essay over Blaise Pascal de onpeilbare diepte van zijn verbondenheid met de Franse filosoof (of is het meer een soort ontzag?) goed voelbaar te maken – de Pensées wekken volgens Otten de indruk het resultaat te zijn van ‘een eenzaam gesprek van een eindeloos in zichzelf afdalend denker met de tegengestalte die hij al afdalende oproept’.

In zijn dankwoord bij de aanvaarding van de P.C. Hooft-prijs, ook opgenomen in de bundel, schreef Otten: ‘Er valt wat voor te zeggen dat een essayistische geest zich kenmerkt door een scherp, soms zelfs tragisch, maar altijd gefascineerd besef dat je niet je eigen werk bent.’ Het lijkt een vage echo van John Donne’s beroemdste regel: ‘No man is an island entire of itself; every man/ is a piece of the continent, a part of the main.’ Otten belichaamt de in onzekerheden levende mens, ook al koos hij ervoor zich te zekeren aan een groter geheel.


Willem Jan Otten, Droomportaal: Verhalende essays. Van Oorschot, 228 blz., € 17,50


Beeld: ‘Poëzie is een van de manieren die we in handen gespeeld hebben gekregen om duidelijk te maken dat we iets niet begrijpen’ (Olaf Kraak / ANP).