Mijn broer, door de bocht. Ons neefje had een gaatje laten schieten in zijn rechteroor. Of iemand hem kon vertellen dat het zijn homo-oor is, een heteroman hoort zijn gaatje links te hebben.

Alles nemen die heteromannen over uit de gaycultuur, maar nog altijd denken ze dat homoseksualiteit besmettelijk is. Een gaatje in het verkeerde oor en je hangt (uit The Urban Dictionary: ‘Straight men should avoid getting this ear pierced if they wish to carry onward their straightness. Right=GAY, left=straight, both=normal’).

Normal!

In het park, naast de vijver, staan een bruid en bruidegom, in vol ornaat. Ze zijn gehuld in een rookwalm die opstijgt uit een rookmachine. Een assistent tilt steeds de sluier van de bruid omhoog, het ding bolt op in de lucht, de jongen rent vlug uit beeld, de fotograaf drukt af. Het masker van make-up kan niet verhullen dat de bruid er oprecht gelukkig uitziet. Op de foto’s zal straks de rookmachine niet te zien zijn. Geen omstanders, geen assistent, geen kauwgom, kots en sigarettenpeuken. Op de foto’s hoort ook niemand het alarm van de ziekenwagen, de blaffende honden, het kind dat op zijn knieën bonkt tijdens het skeeleren en begint te krijsen van woede. Alleen die gelukkige bruid en haar man, verrijzend uit een wonderbaarlijke wolk die hen draagt, de toekomst in.

De foto’s die we van onszelf laten zien, onthullen vaak meer over onze verlangens dan over onze werkelijkheid. Instagram is wat dat betreft een goede barometer. In mijn tijdlijn: veel twintigers en dertigers die hun opgeruimde huizen laten zien, in chique restaurants eten, ingewikkelde dumplings bakken, musea bezoeken, strandwandelingen maken. Planten, kaarsen, hardlooptijden, typemachines, verse groenten en fruit, katten, honden, cappuccino’s, speciaalbier, boeken in een zelfgebouwde kast. Je kunt zeggen: die foto’s laten zien wat we al hebben – de welvaart van een kleine vertegenwoordiging van een generatie. Je kunt ook zeggen: Instagram is niet het echte leven. Maar op een bepaalde manier is het dat natuurlijk gewoon wél. Iedereen weet inmiddels wel dat er een verschil bestaat tussen wat we laten zien en wat we verhullen, maar dat betekent nog niet dat wat we laten zien niet echt is.

In een platenspeler, een flat white of een appartement met meubels van quasi-Scandinavisch design schuilt een écht verlangen, dat misschien valt samen te vatten als een verlangen het allemaal voor elkaar te hebben. Een net huis met mooie spulletjes kan dienen als een eiland van orde, een plaat zelfgemaakte cinnamon rolls uit de oven als een vorm van zelfverwezenlijking, een wijncursus als voorschot op een leven waarin kennis van druivenrassen vanzelfsprekend is. Generatieclichés, ik weet het. Hopeloze generalisering, ook dat. En toch fascineert het me hoezeer (bevoorrechte) millennials zichzelf en anderen een spiegel voorhouden van stabiliteit en veiligheid. Is het wishful thinking in een wereld waarin zich in rap tempo allerlei politieke en ecologische rampen voltrekken? Een illusie van controle tegen beter weten in? Een tegenreactie omdat we bijna allemaal uit gebroken en onhandig opnieuw gelijmde gezinnen komen? Een punt waar de lijnen van materialisme en een hang naar zuiverheid elkaar kruisen?

We willen normaal, al is het dan niet het normaal van de VVD. Dat betekent niet dat we niet ruimdenkend of betrokken zijn – ik vermoed dat deze generatie geëmancipeerder is dan ooit. Dat is misschien de paradox van wat ik bij gebrek aan beter maar even ‘het moderne leven’ noem. We zijn vrij, maar alles is gereguleerd. We zijn opgegroeid met het idee dat alles kan, maar in werkelijkheid blijken de mogelijkheden beperkt. Samenleving, politiek en economie zijn erop ingericht dat levens zich grofweg langs dezelfde lijnen voltrekken. Bovendien blijken idealen over de romantische, monogame liefde, over mannen en vrouwen, ondanks alles hardnekkig stand te houden. Dat alles maakt onze levens, onze ruimdenkendheid ten spijt, eerder gelijkvormig dan fundamenteel van elkaar verschillend. Het is, in dit licht, eigenlijk volstrekt logisch dat iemand als mijn broer vrolijk staat te feesten bij de Gay Pride, alles prima vindt, maar homo’s nog altijd als ‘de ander’ beschouwt, leuk voor feesten en partijen, handig te herkennen aan een oorbel in hun rechteroor. (Trouwens, was links niet van oudsher de sinistere, verkeerde kant?)

We zijn opgegroeid met het idee dat alles kan, maar in werkelijkheid blijken de mogelijkheden beperkt

Example:

Male #1 – ‘Yo man, i’m gonna get my right ear pierced today.’

Male #2 – ‘WHAT?! Dude, that’s the gay ear!’

Male #1 – ‘I know that.’

Male #2 – …*slowly walks away*…

Male #1 – ‘NO WAIT COME BACK… I LOVE YOU!!!!’

Misschien vergeten we dat onze ruimdenkendheid niet alleen betrekking hoeft te hebben op anderen, maar dat die ook voor onszelf kan gelden. En ondertussen ga ik eens nadenken over wat ik nu eigenlijk bedoel, met al dat ‘we’ en ‘ons’.