Mike is een gewetensbezwaarde en doet anderhalf jaar vervangende dienstplicht: werken in huize Morgenrood. ‘Ge had dat moeten zien. Hier zat ik nu aaneen tafel met rond mij een koppel wijven en vier van de meest afschuwelijke gedrochten die ik ooit heb gezien. (…) Dan zat er ook een zekere Rudy. Die zijn mond had nog geen twee minuten stilgestaan sinds ik was binnengekomen. Hij had een opgeblazen kop en als hij niet lulde dan zat hij aan zijn lul, als ge begrijpt wat ik bedoel. Ge zoudt zeggen: tiens, dat gaga'kens dat ook doen…’
Gaga'kens, het zit er vol mee in huize Morgenrood. En de arme Mike moet ze iedere dag wassen en voeren en op het toilet zetten. Dat kost hem de eerste maanden moeite. Pas als hij begint in te zien dat gaga'kens ook mensen zijn, begrijpt hij de waarde van zijn werk.
Om zich af te reageren hangt Mike met zijn vrienden rond in cafés en discotheken. Alles is ongevaarlijk. Hoezeer verteller Mike ook een Holden Caulfield-toon aanslaat, zijn mond is groter dan zijn hart. Pas als hij voor lafaard wordt uitgemaakt en echt niet anders kan, wordt duidelijk waarom de ondertitel van Morgenrood ‘Een joyride’ is.
Een woeste nachtelijke rit met de autobus van de gaga'kens vormt de apotheose van een roman die gaandeweg sterker wordt. Hoe Mike menselijker wordt doordat hij het menselijke in de zwakzinnigen ontdekt, is de rode draad van deze Vlaamse joyride. Stefan van den Broeck (1966) schreef Morgenrood in een authentiek aandoend Vlaams, wat na enige gewenning best vol te houden is. Hij, zoon van schrijver Walter, vertelt soepel, en hij is grappig. Dat ietwat gekunstelde toontje slijt vanzelf. Per slot van rekening is de schrijver inmiddels leraar klassieke talen en vertaler van poëzie. Het leven daarvoor heeft hij afgesloten met Morgenrood.