Het boek dat deze zomer de meeste indruk op mij heeft gemaakt is Galicische wetten, het nu in het Nederlands verschenen East West Street door Philippe Sands (vertaald door George Pape). De auteur is hoogleraar internationaal recht aan University College in Londen. De ondertitel Over de oorsprong van ‘genocide’ en ‘misdaden tegen de menselijkheid’ lijkt te duiden op een droog juridisch geschrift, maar niets is minder waar. Literatuur? Reken maar.
Weliswaar is hier een geleerde aan het werk die gewend is nauwgezette juridische teksten te produceren, maar voor dit verhaal heeft hij subliem alle middelen van de romanschrijver ingezet. Personages komen tot leven, karakters worden uitgediept, geheimen onthuld, raadsels opgelost. De karakters krijgen reliëf door kleine gebeurtenissen tegen de achtergrond van het grote drama van de nazi-heerschappij. Het is een detectiveverhaal waarin langzaam maar zeker de stukjes van een ingewikkelde historische puzzel in elkaar blijken te passen, het verslag van een zoektocht die van het ene snippertje papier naar de volgende minieme aanwijzing voert. De details krijgen soms pas in de loop van het verhaal betekenis, zodat het aanvankelijk niet eens meevalt erin door te dringen. Maar achteraf denk je nog lang na over de psychologische en filosofische betekenis van wat uiteindelijk één groot pleidooi blijkt te zijn voor het internationale recht.
Sands maakt een ingenieus weefsel van de dramatische geschiedenissen van zijn personages en de samenhang daarvan met de strafbaarstelling van misdaden tegen de menselijkheid en genocide. De hoofdpersonen zijn de grootvader van de schrijver, Leon Buchholz, en twee joodse rechtsgeleerden, Hersch Lauterpacht en Raphael Lemkin, alsmede de sinistere figuur van Hans Frank, ‘de slachter van Polen’. Hun levenswegen kruisen elkaar eerst in Lviv, het vroegere Lemberg, tegenwoordig in het westen van Oekraïne. Lviv was in het Oostenrijks-Habsburgse rijk ‘een groot gemeenschapshuis’, van Polen, joden, Oekraïners, ‘tot er krachten waren losgekomen die hadden geleid tot het vereffenen van rekeningen en het verspillen van een hoop bloed’. Daar begonnen Lauterpacht en Lemkin hun juridische carrière, daar zijn hun families uitgeroeid onder verantwoordelijkheid en door toedoen van Frank. Het tweede kruispunt is dan ook Neurenberg, waar Frank ter dood werd veroordeeld onder meer op grond van door Lauterpacht en Lemkin ontwikkelde concepten van internationaal strafrecht. Sands beschrijft in welke omstandigheden ze tot hun ideeën zijn gekomen en welke obstakels zij daarbij overwonnen. De door hen uitgewerkte concepten zijn sinds het proces van Neurenberg in 1945-46 geldend internationaal recht.
In de voorbereiding van het Handvest voor het proces van Neurenberg waren Russen en Amerikanen verdeeld over de omschrijving van wreedheden als deportatie en massamoord. Lauterpacht stelde voor delictsomschrijvingen te formuleren als ‘misdaden tegen de menselijkheid’. Een term die al eens was gebruikt in 1915 om de door Turkije gepleegde massamoord op Armeniërs te kenschetsen, maar nog geen juridisch bindende vorm had. Raphael Lemkin bracht het begrip genocide naar voren als een misdrijf dat erop is gericht bepaalde mensenrassen en -klassen en nationale, raciale en religieuze groepen, met name joden, Polen, zigeuners en anderen, te vernietigen.
In 1948 is in een afzonderlijk verdrag de universele plicht tot het vervolgen van deze ‘misdaad der misdaden’ opgenomen. Het concept was in 1945 omstreden. Zo zorgden de opstelling jegens de zwarte bevolking in het zuiden van de VS, de vraag of jegens de indianen genocide was gepleegd en de praktijken van de koloniale mogendheden voor politieke problemen.
Lauterpacht had een ander bezwaar. Hij was bang dat de nadruk op genocide latente instincten tot tribalisme zou aanwakkeren, waarbij het ‘wij’-en-‘zij’-gevoel werd versterkt en de ene groep tegen de andere werd opgezet. Hij keerde zich tegen het idee van groepsidentiteit, of het nu om slachtoffers of om daders ging.
Voor dit argument heeft Sands begrip. Men moet accepteren dat het gevoel van groepsidentiteit een feit is. ‘Bij gebruik van de term “genocide”, met zijn nadruk op de groep, is men eerder geneigd het gevoel van “zij” en “wij” te versterken, in te spelen op gevoelens van groepsidentiteit, wat bij de slachtoffers een essentieel bestanddeel van de nationale identiteit dreigt te worden.’ Ja, ieder mens wordt geboren als lid van een groep, erkent Sands. In Neurenberg verdedigde nazi-ideoloog Rosenberg zich door te wijzen op de feitelijke ‘strijd tussen belevingswerelden’ en ‘strijd tussen psychologieën’. De constatering van dergelijke feiten kan leiden tot cynisme of bijdragen aan de ondermijning van internationale rechtsnormen.
De huidige situatie van de slachtoffers van groepsvervolging, oorlogsmisdaden en andere schendingen van de mensenrechten stemt niet tot optimisme. De internationale wetteloosheid schreit ten hemel en het ‘recht voor de mensheid’ lijkt krachteloos. Toch hebben juristen als Lauterpacht, Lemkin – en Sands! – getoond dat het ertoe doet wat individuen ondernemen. Ik wil graag dat minister Blok dit boek leest.