
Han van der Horst is een opmerkelijk en geliefd auteur die in 1996 terecht naam maakte met zijn boek over de Nederlandse identiteit: De lage hemel: Nederland en de Nederlanders verklaard. Ook hierna schreef hij nog heel wat werken, de meeste eveneens over Nederland in zijn algemeenheid: van prehistorie tot nu, een bijzonder land, waar komen onze normen vandaan? Dat soort titels en invalshoeken, grootse grepen dus, die even gedurfd als noodzakelijk zijn. Immers, zonder deze versnippert het verleden of wordt het gereduceerd tot moeizaam academisch gestamel.
Laatste specimen in Van der Horsts reeks overzichtswerken is een boek over de periode 1950-2000, ‘Nederlands mooiste jaren’ zoals de titel zegt. Het is op het eerste gezicht niet moeilijk met die suggestie in te stemmen. Rond 1950 was de oorlog voorbij en begon een periode van ongekende welvaart en vrijheid. Rond 2000, met als internationaal markeringspunt 11 september 2001, begon een heel wat moeizamer fase. In Nederland werd deze fase ingeluid door twee politieke moorden, de eerste in meer dan driehonderd jaar. Dat is veelzeggend.
Han van der Horst noemt dezelfde markeringspunten. Zijn slothoofdstuk opent met 11 september en gaat vervolgens verder over Pim Fortuyn. Naar aanleiding van diens dood schrijft Van der Horst dat bij de bevolking het gevoel postvatte dat er aan Nederland iets fundamenteel mankeerde. Dat klopt, denk ik. Het was in ieder geval het beeld dat Fortuyn verspreidde en dat door velen, zijn bewonderaars voorop, gedeeld werd. Vervolgens stelt Van der Horst dat men tevens het gevoel had dat aan dat mankement weinig gedaan kon worden. Ik betwijfel of dat juist is en indien wel, dan wordt het niet geïllustreerd. Maar hiertoe beperkt hij zich niet. Meteen na laatstgenoemde opmerking maakt Van der Horst een tijdsprong en stelt dat het maatschappelijk failliet uit de jaren rond de moord op Fortuyn in 2011-2012 ook de persoonlijke levenssfeer begon aan te tasten. ‘Voor het eerst groeide een generatie op die in de toekomst geen kansen zag, maar vooral bedreigingen.’ Vervolgens neemt hij even een andere rol aan en begint een preek: dat we moeten leren van de halve eeuw die achter ons ligt en onze geestkracht dienen te behouden. ‘Als we maar durven, zijn de mooiste jaren van Nederland nog lang niet voorbij.’

Het is niet deze preek die stoort. Integendeel, ik vind hem als sluitstuk van een boek over actuele geschiedenis eigenlijk wel mooi. Hoe onverantwoord en ongewoon wellicht ook, hij past bij het soort geschiedenis dat Van der Horst schrijft en wil schrijven: geëngageerd, vanuit de losse pols en nadrukkelijk gebracht als een vorm van mentale cartografie. Het verleden, zo stelt hij impliciet, is meer dan een verzameling feiten. Het biedt een zingevend perspectief en het is dat perspectief dat de historicus moet duiden.
Het is echter precies hier, in zijn eigen doelstelling, dat Van der Horst de mist in gaat. Want als de historicus een perspectief suggereert, dient hij feiten en gebeurtenissen in dat licht te plaatsen. Dat doet Van der Horst niet. Eigenlijk is dit boek weinig meer dan een enorme verzameling losstaande verhaaltjes die door kronkelige bruggetjes verbonden zijn, een speels soort Wikipedia dat tot een schijneenheid wordt gemaakt. Dat die verhaaltjes in verreweg de meeste gevallen weinig nieuws bieden (Vadertje Drees, Maagdenhuisbezetting, Oliecrisis, Moord Fortuyn), is niet ernstig. Het levert soms een plezierige aha-erlebnis op. Nee, ernstig zijn die bruggetjes. Het zijn er zo veel en ze zijn zo gammel dat ze, eenmaal opgemerkt, het lezen welhaast onmogelijk maken. De hangbrug van de laatste pagina’s, een nog relatief stabiele, noemde ik al. Maar zo zijn er tientallen, zo niet meer dan honderd, de meeste heel wat gammeler.
Een goed voorbeeld is te vinden in het hoofdstuk over de oude generatie die in de jaren zestig het geloof in zichzelf verloor. Op zich is dat juist, dat gebeurde. Niet juist of op z’n minst verwarrend is de wijze waarop Van der Horst dit proces beschrijft. Zo vertelt hij eerst over de reeks die in navolging van het boek van Michel van der Plas over het rijke roomse leven in de jaren zestig over de verschillende zuilen verscheen. Dan vraagt hij zich af hoe de Nederlanders ‘op dit alles’ (het onmiskenbare verdwijnen van zuilen en gezag) reageerden. Vervolgens gaat hij bijna zonder uitleg over op een verhaaltje over Nederlandse actualiteitenrubrieken – suggererende dat deze de rol van de voormannen overnamen. ‘Minstens zo spraakmakend als de kritische actualiteitenrubrieken’, staat in de alinea daarop, ‘was Voor de vuist weg’ (van Willem Duys). ‘Hij bood ontzuilende tv-kijkers een alternatief voor de nieuwlichterij waarmee zij aan alle kanten werden omringd.’ En dan begint de nieuwe alinea als volgt: ‘In dit patroon paste ook het langste televisieprogramma uit de Nederlandse geschiedenis…’ Volgt een passage uit Open het dorp.
Eenmaal zover ben ik totaal in verwarring. Wat wil Van der Horst nu eigenlijk zeggen? Weinig. Hij wil alle hoogtepunten van vijftig jaar Nederlandse geschiedenis aan elkaar knopen en in die wirwar ook nog eens een rode draad suggereren. Dat kan niet. Het is het een of het ander: een bak met verhaaltjes of een essay. Allebei gaat niet. Dat wordt worst.
Han van der Horst. De mooiste jaren van Nederland, 1950-2000[. Prometheus, 400 blz., € 19,95](http://mindbus.go2cloud.org/affc?offerid=5&affid=22&url=http%3A%2F%2Fwww.athenaeum.nl%2Fshop%2Fdetails%2FDe+mooiste+jaren+van+Nederland%2F9789035139251)
Beeld: Wim van der Linden / MA / HH_