The Rake’s Progress, koor van De Nationale Opera. Regie Simon McBurne © Monika Rittershaus / DNO

De Engelse regisseur Simon McBurney werkt veel met projecties, maar steeds op een heel andere manier. In de weergaloze opera A Dog’s Heart van Alexander Raskatov naar de roman van Michail Boelgakov riep hij met zijn beelden de tijd op van vlak na de sovjetrevolutie. Bij Mozarts Die Zauberflöte werden live getekende eenvoudige beelden groot geprojecteerd. Nu, bij de enscenering van Igor Stravinsky’s The Rake’s Progress die vorig jaar al in Aix-en-Provence te zien was, heeft hij vijf enorme papieren schermen zo opgesteld dat ze een grote kijkdoos vormen, waarvan één wand ontbreekt. Op die schermen projecteert hij geschilderde landschappen en interieurs, en foto’s van de City van Londen, maar er vallen steeds meer grote gaten in het papier, als er verschillende, meestal zeer luxueuze, voorwerpen dwars doorheen worden gestoken.

De wereld van hoofdpersoon Tom Rakewell wordt zo zichtbaar afgebroken naarmate hij meer rijkdom verzamelt. Soms probeert hij de lappen tevergeefs aan elkaar te lijmen, maar aan het einde berust hij erin dat de antiquiteiten, kunstvoorwerpen en curiosa weer verdwijnen, maar de gaten blijven.

De opera van Stravinsky is van 1951 en is een samenwerkingsproject van de componist met de Engels-Amerikaanse dichter W.H. Auden. Ze vonden voor de tekst inspiratie bij een reeks gravures van de achttiende-eeuwse schilder William Hogarth, waarin de opkomst en neergang van een losbol te zien is, in een tijd die je vroegkapitalistisch zou kunnen noemen.

McBurney zet de opera brutaal in onze tijd, laten we zeggen: het laatkapitalisme, en daar hoeft hij niets voor aan tekst of muziek te veranderen. Het eerste bedrijf, dat gedeeltelijk in een bordeel speelt, lijkt een omgekeerde MeToo-discussie, waarin de vrouwen nu eens daadkrachtig zijn en erotische initiatieven nemen. Het tweede bedrijf waarin Tom trouwt met een schatrijke vrouw-met-de-baard, Baba de Turk, gaat over krankzinnige zelfverrijking en economische crisis. In het laatste bedrijf blijft de vraag over of er in zo’n wereld nog iets als echte liefde mogelijk is.

Het ziet er geweldig uit (decor: Michael Levine, kostuums: Christina Cunningham). Het klinkt ook geweldig. De muziek van Stravinsky vertegenwoordigt de laatste fase van zijn ‘neoklassieke’ periode. Op lichtvoetige wijze refereert hij aan de hele muziekgeschiedenis, van de barok van Purcell tot de jazz van Gershwin. Onder de Engelse dirigent Ivor Bolton werd dat door het Nederlands Kamerorkest zeer levendig en helder gespeeld, inclusief klavecimbel (Ernst Munneke) en solotrompet (Ad Welleman). Het Koor van De Nationale Opera zong en speelde schitterend, gekleed in de chique en quasi-chique avondkleding van de zeer rijken.

Paul Appleby zingt heel mooi. Hij is niet helemaal een heldentenor, eerder een antiheldentenor, maar als de slappeling Tom Rakewell komt dat prima uit. Bariton-bas Kyle Ketelsen wordt als de duivelse verleider Nick Shadow hier en daar nog eens verdubbeld met bas-bariton Even Huge, wat een spookachtig effect geeft. In een travestierol is countertenor Andrew Watts een reusachtige, schitterende Baba de Turk. Ontroerend is vooral de Amerikaanse sopraan Julia Bullock als een uiterst eenvoudige, soms bijna te rechtschapen Anne Trulove, die haar Tom trouw blijft tot in de gevangenis, het gekkenhuis en uiteindelijk zelfs zijn dood.

The Rake’s Progress, t/m 21 februari in Nationale Opera & Ballet, Amsterdam; operaballet.nl