
Het is een beproefd recept voor een spionageroman: de geheim agent die op eigen houtje opereert terwijl zijn politieke bazen in het ongewisse blijven. Spanning gegarandeerd. In Nederland benadert deze plot de werkelijkheid, zo bleek toen minister van Binnenlandse Zaken Ronald Plasterk terugkwam op uitspraken over onderschepte telefoongegevens.
In tegenstelling tot wat Plasterk eerst beweerde, bleek niet de Amerikaanse National Security Agency maar onze eigen Nationale Sigint Organisatie (werkzaam voor de aivd en mivd) de data te hebben verzameld.
De uitglijder van Plasterk maakte andermaal duidelijk wat een organisatorisch gedrocht de Nederlandse inlichtingendienst is. De aivd en mivd zijn twee koppen op één romp. Ze hebben allebei hun eigen regels en hun eigen verantwoordelijke minister, respectievelijk die van Binnenlandse Zaken en die van Defensie. De verantwoordelijkheid om die twee bij elkaar te brengen ligt weer bij de secretaris-generaal van Algemene Zaken. Het toezicht op de geheime diensten kent een organogram waar je dol van wordt. De riv, de cvin, de ctivd en de ‘commissie-Stiekem’ in de Tweede Kamer – in al deze organen wordt een deel van het inlichtingenwerk besproken.
Deze structuur zit vol zwakke plekken, zo constateerde de commissie-Dessens in een recente evaluatie van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Zo blijkt het ministerie van Binnenlandse Zaken ondervertegenwoordigd in commissies waar de werkzaamheden van de aivd onder de loep genomen worden. De minister zelf krijgt eens per kwartaal een stapel rapporten waarin de aivd verslag doet van haar activiteiten en de noodzaak om de privé-sfeer te schenden rechtvaardigt. Behalve de minister, als die al tijd heeft, kijkt er verder niemand naar. Het is een kwestie van een krabbeltje zetten en verder gaan. Hier ligt de wortel van de verwarring of de 1,8 miljoen telefoongegevens nu werden binnengehengeld door de Amerikanen of met satellietschotels in het Friese dorp Burum: Plasterk wist simpelweg niet hoe de vork in de steel zat en had geen ambtenaren die hem snel konden bijpraten.
De kwestie is exemplarisch voor hoe we zaken in Nederland graag regelen. Of het nu om de jeugdzorg, het bankwezen of de voedselsector gaat: de controle is versnipperd. Nu is een beetje verdeel-en-heerspolitiek niet onverstandig – machtsconcentratie is immers de eerste stap richting machtsmisbruik – maar in de praktijk blijkt dat hoe meer toezichthouders er zijn, hoe groter de kans is dat ze langs elkaar heen werken. Het is de paradox van ons toezicht: er kijken honderd ogen mee en veel blijft ongezien.
Kind van de rekening is de Nederlandse burger. Als alle spionageschandalen van de afgelopen tijd één ding duidelijk maken, is het dat inlichtingendiensten in hoge mate hun gang gaan, zonder dat de proportionaliteit van het onderscheppen van informatie scherp wordt beoordeeld. Wie hoopt dat Kamerleden hun rol als waakhond vervullen, komt bedrogen uit. De inlichtingendiensten hebben een permanente kennisvoorsprong op de volksvertegenwoordigers die iedere vier jaar ververst worden. Bovendien zijn de Kamerleden die in de commissie-Stiekem te horen krijgen wat de diensten zoal uitspoken ook weer gebonden aan een geheimhoudingsplicht waardoor werkelijke controle nauwelijks mogelijk is.
De politieke oppositie die het bloed van Plasterk rook, joeg dan ook de verkeerde prooi na. In plaats van onze inlichtingendiensten tot inzet van een politiek spelletje te maken, kan ze haar tijd beter besteden aan het dichten van de gaten in de toezichtstructuur.