Dat er nog relatief veel rode telefooncellen langs de Britse straten staan is deels te danken aan Gavin Stamp. In weekblad The Spectator voerde deze architectuurhistoricus halverwege de jaren tachtig een campagne tegen British Telecom dat, uit efficiëntie-overwegingen, druk doende was de iconische cellen van Giles Gilbert Scott uit het landschap te verwijderen. Door zijn strijd kregen 2500 ‘telephone kiosks’ een erfgoedstatus.
Het was een van de successen van Stamp, die kort voor de jaarwisseling op 69-jarige leeftijd is overleden. Zijn leven was een lange strijd tegen planologen, projectontwikkelaars en modernisten die volgens hem geen oog hadden voor de schoonheid van klassieke architectuur. Hij was een ‘leerling’ van John Betjeman, de dichter en verdediger van het Victoriaans erfgoed wiens architectuurcolumn Nooks and Corners in het tweewekelijkse blad Private Eye hij veertig jaar geleden had overgenomen. Stamp heeft altijd terugverlangd naar het Engeland van zijn jeugd, van genationaliseerde spoorwegen en gratis sinaasappelsap voor arme kinderen.
Gavin Mark Stamp was een kind van het naoorlogse Engeland, de tijd waarin de socialistische regering van Clement Attlee een verzorgingsstaat opbouwde. Hij groeide op in Zuidoost-Londen, waar zijn ouders een supermarktketen leidden, die ten onder zou gaan aan moordende concurrentie. Zijn vader herschoolde zich tot rijinstructeur, maar Gavin zou nooit rijles nemen. Hij koesterde een levenslange afkeer van automobielen. Meer affiniteit had hij met het spoor. Zijn grootoom was baas van de London, Midland & Scottish Railway.
Dankzij puike schoolresultaten kon hij naar Dulwich College (de alma mater van P.G. Wodehouse). Daar kwam de scholier in opstand tegen het plan van het schoolbestuur om vlakglas aan te brengen in de kloostergangen van de school. Een andere invloed was de conservatieve academicus John Casey, onder wiens hoede hij kwam in Cambridge, waar hij architectuurgeschiedenis studeerde op Gonville & Caius College. Stamp zou promoveren op het werk van de Victoriaanse architect George Gilbert Scott, ontwerper van onder meer het St Pancras-station en het belendende Midland Hotel.
Dit Londense station zou van de sloophamer worden gered door Betjeman, die Stamp na zijn studie leerde kennen bij de Architectural Press en de bijbehorende kroeg. Hun liefde voor de Victorianen was indertijd in strijd met de mode. Ook op de universiteit, waar progressief en ahistorisch denken gemeengoed was onder zijn studiegenoten, was Stamp een rebel, een positie die hij koesterde door tweed te dragen, horlogekettingen en gepoetste schoenen. ‘Het tijdperk van de spijkerbroek heeft hem nooit bereikt’, schreef The Guardian.
Speciale belangstelling koesterde Stamp voor oorlogsmonumenten, en in de jaren zeventig stelde hij voor het koninklijke architectuurinstituut een tentoonstelling samen van gedenktekens voor gevallenen uit de Eerste Wereldoorlog. Het was typerend dat zijn laatste Nooks and Corners ging over het ontwerp voor een holocaustmonument in Westminster. Op kenmerkende wijze hekelde hij de enorme schaal van de ‘half-begraven ribbenkast van een walvis’, het onvermijdelijke studiecentrum en de pretentieuze taal van de architect (‘the multifaceted holistic sensorial and emotive journey’). Als het er toch moet komen, was zijn vraag, waarom geen ingetogen obelisk?
Bescheiden was Stamps eigen bestaan. Rijk in materiële zin is hij nooit geweest. Met moeite wist hij een hypotheek los te peuteren voor een huisje nabij King’s Cross. Het was een kluswoning maar van klussen zou het nooit komen. Het was vooral een ontmoetingsplek voor vrienden, met zijn kettingrokende vrouw Alexandra Artley als gastvrouw, een geestige columniste die later het boekje Hoorah for the Filth Packets! zou schrijven over het chaotische huishouden in huize Stamp. In 1990 deed de geboren Londenaar iets waarvan hij nooit had durven dromen: de hoofdstad verlaten. Stamp ging in Glasgow doceren aan de Mackintosh School of Art.
Ze kochten een huis van de neoclassicistische architect Alexander ‘Greek’ Thomson, brachten het pand terug in de oude stijl en richtten een naar deze architect vernoemde vereniging op. Stamp, een echte clubman, was ook al prominent lid van de Victorian Society en de Twentieth Century Society. Hoewel hij veel plezier had in het doceren – zijn studenten deelden dat enthousiasme – kreeg hij heimwee naar Londen. Uiteindelijk keerde hij terug om zich te vestigen in een veredelde studio te Forest Hill, nabij zijn alma mater. Alleen, want zijn huwelijk was stukgelopen. Drie jaar geleden trouwde hij met Rosemary Hill, schrijfster en de weduwe van een jeugdvriend. Deze vriend, de dichter Christopher Logue, had eens een satirisch gedicht over Stamp geschreven, met de zinsnede ‘Ik zal Labour stemmen want in mijn hart ben ik conservatief’. Stamp was links noch rechts, maar een ‘conservatief met een kleine c’. Uit de boeken die hij schreef, Lost Cities en The Memorial to the Missing of the Somme, en de televisieprogramma’s die hij presenteerde, Pevsner’s Cities en A Sense of the Past, sprak altijd een licht-melancholische drang om het land te beschermen tegen de sloophamer, of deze nu gehanteerd werd uit ideologische of economische overwegingen. In zijn slotcolumn stelde hij voor een Atilla de Hun-prijs in te stellen voor architectuurbarbaren.
Vertroosting heeft Stamp altijd gevonden in de Anglicaanse kerk, waarin hij als estheet tot de katholieke vleugel behoorde. Deze ‘begaafde en scherpzinnige kroniekschrijver van de stedelijke beschaving’, zoals V&A-directeur Tristram Hunt hem omschreef, is na een Anglicaanse dienst ter aarde besteld. Op het jasje van zijn ontzielde lichaam droeg Stamp een speldje met de tekst ‘Bugger Brexit’. Tegendraads en uitgesproken, tot in zijn dood.