Sebastian Barry, hier in januari 2020, werpt in dit boek cruciale vragen op over misdaad en straf © Yvette Monahan / Guardian / Eyevine / ANP

Wie een nieuwe roman van de Ierse schrijver Sebastian Barry leest, moet erop verdacht zijn dat er hoe dan ook verwijzingen in zijn verwerkt naar eerdere Barry-romans. In Old God’s Time – in het Nederlands De verre voortijd, dus God is weggelaten – is het de familienaam McNulty, waarvan vroegere leden hoofdrollen speelden in meer romans van Barry. De verre voortijd biedt een bijrol aan een actrice van die naam die met haar zoontje een paar kamers op een kasteeltje in Dalkey in Zuid-Dublin huurt. Zij neemt de gepensioneerde rechercheur Tom Kettle, die daar ook kamers huurt, in vertrouwen omdat ze zich bedreigd voelt door haar echtgenoot, die ze heeft moeten verlaten. Die man zou hun dochtertje hebben misbruikt.

Met dat misbruikverhaal zit de lezer meteen midden in het hoofthema van De verre voortijd: seksueel misbruik van kinderen door Ierse priesters, misbruik dat systematisch met de mantel der hypocrisie werd bedekt en met medeweten van de politieleiding. Barry is in het hoofd van Kettle gekropen en de lezer volgt de ketelmuziek van zijn gedachtestromen. Heldere hallucinaties zou ik die noemen want al snel wordt duidelijk dat bij Kettle feit en fictie door elkaar lopen en dat hij in zijn leven ernstig verlies heeft geleden. Er is bijvoorbeeld sprake van een bezoek van zijn dochter Winnie aan haar pas gepensioneerde vader, maar die dochter is dood. Hoe ze is gestorven? Dat is een van de geheimen die op onthulling wachten en die van De verre voortijd een fascinerende én schokkende leeservaring maken. De manier waarop Barry droom en daad, nachtmerrie en negatie, in zijn vertelling verweeft is zo subtiel en ‘doortrapt’ dat de lezer steeds weer wordt overvallen omdat hij vastzit in het warrige én heldere hoofd van de rechercheur. Zeggen dat Kettle, die vóór zijn politietijd scherpschutter in het Brits-koloniale leger was, lijdt aan een posttraumatisch stresssyndroom is een eufemisme.

De verre voortijd speelt zich af aan het eind van de twintigste eeuw en begint met het bezoek van twee jonge rechercheurs aan Tom Kettle, precies negen maanden na zijn pensionering. De rechercheurs willen zijn hulp inroepen bij een cold case uit de jaren zeventig. Twee priesters, Byrne en Matthews, waren toen (én later) betrokken bij kindermishandeling, dat wil zeggen dat ze zowel jongens als meisjes seksueel misbruikten. Nonnen en paters deden een oogje dicht, de aartsbisschop zweeg en politieonderzoek liep vast op orders van hogerhand. De rooms-katholieke kerk in Ierland was toen nog machtig…

Nonnen en paters keken weg, de aartsbisschop zweeg

Vanaf het moment dat de twee rechercheurs vertrekken, breken er in Kettle’s hoofd beelden door die hij lange tijd had verdrongen en die alles te maken hebben met zijn eigen verleden als wees. Daarbij komt dat zijn overleden vrouw June ook als wees slachtoffer was van misdadige priesterpraktijken. Langzaam maar zeker dringt het tot de lezer door dat er een verband bestaat tussen de cold case en het steeds meer verhitte hoofd van de gepensioneerde rechercheur. Kettle werd afgeranseld in het weeshuis omdat hij een notoire bedplasser was, ongetwijfeld het gevolg van de paterterreur die er heerste. Vlak voor hun huwelijk vertelt June aan hem wat haar is overkomen in haar weeshuis, misbruik waar ze nog steeds niet overheen is. Ze is niemand, vindt ze, en ze zal niemand blijven.

De politie krijgt assistentie van Kettle om de moordzaak-Matthews op te lossen. Een van de rechercheurs ondervraagt de nog levende priester Byrne en komt terug bij Kettle met een verbijsterend bericht; Byrne beweert namelijk dat Kettle Matthews heeft vermoord. Kettle werkt mee aan een bloedonderzoek en blijkt onschuldig te zijn. Of toch niet? Wat zich daarna narratief ontvouwt kan ik niet onthullen, maar wel dat de ene verbijstering na de andere de lezer overvalt.

Misschien is ’t het best om een detail uit De verre voortijd te lichten. Een van zijn buren op het kasteel, dat aan de Ierse Zee ligt, is een begenadigde cellist die iets voor zijn buurman speelt: Max Bruchs Kol Nidrei, een muzikaal gebed om kwijtschelding. Dat stuk veroorzaakt een draaikolk in Kettle’s hoofd, een soort doorbraak in zijn geblokkeerde gedachtegang. Helderheid en hallucinatie weet hij nog steeds niet uit elkaar te houden, maar stap voor stap durft hij onder ogen te zien dat hij in zijn leven vreselijk verlies heeft geleden: zijn vrouw is dood, zijn dochter is dood en zijn zoon – arts in Nieuw-Mexico – is vermoord. Die kennis was lange tijd een ondraaglijke last in Kettle’s bestaan, een last die hij wel moest verdringen, inclusief het geheim dat hij deelde met zijn vrouw en dat hij na haar dood alleen moest meetorsen. Komt hij toe aan kwijtschelding van zijn schuld? Hééft hij wel schuld?

Sebastian Barry werpt in De verre voortijd cruciale vragen op over schuld en onschuld, schuld en boete, misdaad en straf, wraak en vergelding. De manier waarop hij alles wat in Kettle’s kop rondtolt presenteert is, ja, indrukwekkend.