Als zijn oog valt op een fraaie vrouw die met haar gezel aan een tafeltje verderop heeft plaatsgenomen, maakt J. M. H. met luide stem en een kanjer van een vloek duidelijk hoe groot zijn geestdrift is. ‘Wat een prachtig wijf’, schreeuwt hij door de gelagzaal. En de man die straks al dat moois mee naar huis mag nemen, roept hij ‘gelukzak’ toe.
‘Om vader te worden ben ik helaas te oud, al had ik echt waar zeer graag een kind gehad’, klaagt de nachtburgemeester van de barakstad terwijl hij in zijn lange Dostojevski-baard graait en al pratend dikke parels speeksel rondsproeit.
Van Taxi naar de Boerhaavestraat, de nieuwste verhalenbundel van Jean-Marie Berckmans, zijn inmiddels bijna duizend exemplaren verkocht. ‘Ik mag niet klagen, want veel meer zullen het er nooit worden’, zegt de schrijver boven zijn pils. De nachtburgemeester van Antwerpen schittert in een smetteloos hemd. Alsof hij voelt dat het beeld niet klopt, zegt hij lachend: ‘Mijn moeder trekt me altijd iets propers aan als ik voor een interview naar buiten moet.’
DE PERSONAGES in uw verhalen slikken slaap- en kalmeringsmiddelen alsof het pinda’s zijn. Ze hebben namen als Spaanse badplaatsen: Haloperidol, Bellanox, Sordinol, Etumine en Domidorm…
Berckmans: ‘In het verhaal “Een beetje voorbij het huis van Elsschot” komt een JM voor die veertig Bellanoxen slikt, aangelengd met goedkope cider. Dat ben ik. Ik zag helemaal blauw toen ze me vonden en mijn tong hing uit mijn bakkes. Ik lag lang in coma, maar ben er toch door gekomen. Maar dat zijn allemaal dingen die twintig jaar achter mij liggen. Destijds heb ik van alles geslikt. Nu neem ik alleen nog iets om in te slapen en om de dag rustig door te komen. Af en toe snuif ik wat cocaine. Maar ik ben niet verslaafd. Soms moet ik er wel maanden afblijven omdat ik er geen geld voor heb. Het is te duur. Ik zuip wel vreselijk veel, een bak per dag. Maar ik word er niet zat van. Alleen als ik schrijf, ’s nachts, drink ik niets. Dan leef ik op water en koffie. Overdag schrijf ik niets. Ik lig op de sofa en denk na over alle mogelijke dingen. Ik stel me bij mijn nadenken totaal onoplosbare vragen. Waarom is alles zoals het is? Daar is geen antwoord op. Alles is nu eenmaal zoals het is.’
Kunt u het met Prozac niet beter verwerken?
‘Daar kom ik niet meer aan, het helpt niet. Misschien helpt het wel tegen depressies, maar niet tegen diep ongelukkig zijn. Daar helpt geen enkel medicijn tegen. Je wordt ermee geboren. Of voor je het weet ben je zo. Als kind huilde ik heel veel, had ik heel veel verdriet. Ik had pijn, pijn en nog eens pijn. Waar komt die pijn vandaan? Het is de pijn van de loutere existentie. Natuurlijk ben ik met die pijn geboren. Vanuit die emotie schrijf ik.’
Hoe is het met het schrijven?
‘Fantastisch. Mijn nieuwe boek is zo goed als klaar. Het heet Bericht uit Klein Konstantinopel. Zo noem ik zelf de Turkenbuurt hier. Het is een boek over toenemende wanhoop en uitzichtloosheid, waarin ik mijn totale twijfel aan het overleven van de mens als soort en van de auteur als persoon heb gelegd. Er komt een apocalyptisch visioen in voor, wat in de literatuur over de schizofrenie een “Weltuntergangserlebnis” wordt genoemd.’
De Boerhaavestraat uit uw jongste boek is ook een beeld voor alles wat kapot is?
‘Ja. Eigenlijk is die straat een groot gesticht. Mijn boeken worden bevolkt door wrakken van mensen. Ik ken ze. Ik heb zelf vijf jaar in zo'n gesticht gezeten. Ik ben niet bang dat ik er ooit nog terecht kom. Ik ben te goed bij mijn verstand. In de goot beland ik misschien nog wel, maar niet meer in een gesticht.’
Hoe bent u in het gesticht beland?
‘Ach man, vrouwengeschiedenissen in de tijd dat ik, niet zonder succes, studeerde. Dat overkomt me zo niet meer. Weet je, ik ben opnieuw vreselijk verliefd, maar stel je voor, de vrouw van mijn dromen is lesbisch. Jezus! Het maakt niet uit. Ik ben niet zo iemand die denkt dat een relatie altijd een seksuele relatie moet zijn. Ik kan van iemand houden zonder ermee naar bed te gaan. Zolang er maar een beetje wederzijdse liefde is. Ik heb geen behoefte aan seks, wel aan schrijven en zuipen en af en toe wat cocaine.’
Maar daar hebt u meestal geen geld voor?
‘Man, ik heb niets, geen nagel om aan mijn gat te krabben. Ik heb juist weer eens mijn laatste geld van de bank gehaald. Ik word belaagd door deurwaarders en hun exploten…’
De beroemde deurwaarder Alfons Brackeva die in uw verhalen spookt?
‘En zijn collega’s! Ik betaal ze wel op tijd. Anders komen ze beslag leggen op mijn boeltje. Stel je voor dat ze mijn discotheek meenemen, duizend onvervangbare platen! Ik mag er niet aan denken. Dat zou afschuwelijk zijn. Mijn geld gaat geheel op aan tabak en bier. Gelukkig woon ik bij mijn ouders. Ik heb er gratis kost en inwoning. Ik zou niet weten hoe ik het anders zou overleven.’
Uw financiele neergang is begonnen toen enkele jaren geleden een door u georganiseerd popconcert met een sisser afliep?
‘En hoe. Ik zat helemaal aan de grond. Ik was failliet. Om aan mijn belagers te ontkomen, wou ik asiel zoeken in de Syrische ambassade in Brussel. Ik nam een taxi in de buurt van Temse en liet me naar Brussel brengen. Helaas konden we de Syrische ambassade niet vinden. Toen het vijf uur was zijn we onverrichterzake naar Temse teruggereden. Geen asiel, wel een hoop geld lichter wegens de taxi.’
De taxi is voor u het vervoermiddel van mensen die aan de zelfkant leven?
‘Ja, hun laatste geld spenderen ze aan een taxi. Waarom? Omdat het de enige manier is om nog thuis te geraken. Ik neem vaak een taxi. Anders geraak ik nergens meer. Ik geraak zelfs niet meer met de trein naar Leuven. Ik raak met moeite nog in het centrum van Antwerpen. Maar ik heb er geen behoefte aan. Ik heb genoeg aan mijn fantasie. Drie jaar geleden reed ik mijn auto total loss en sindsdien durf ik niet meer te rijden. Weet je waar ik straalbezopen tegenaan gereden ben in Waasmunster? Tegen een wegversperring van de politie die een ontsnapte gangster zocht! Hoe ik ooit in Waasmunster terecht ben gekomen, is me trouwens nog altijd een raadsel. Uiteindelijk ben ik in een tuintje tot stilstand gekomen. Muurtje naar de knoppen. Hortensia’s, rododendrons en azalea’s in de vernieling. Sindsdien rijd ik niet meer. Ik heb geen auto nodig. Meer dan honderdvijftig meter hoef ik niet af te leggen. Dat is de afstand van thuis naar cafe De Raaf.’
DAT BERUCHTE popconcert vond plaats na uw terugkeer uit Italie, waar u met uw ex- vrouw gedurende zes jaar een gelukkig leven hebt geleid. Hebt u geen spijt dat dit allemaal voorbij is?
‘Nu niet meer. Ook als ik geld zou hebben, zou ik niet naar Italie terugkeren. Aan Italie zit het beeld vast van mijn huwelijk, dat vier jaar geleden om zeep is gegaan.’
Hoe kwam u in Italie terecht?
‘In Belgie werkte ik in de schoenenbranche. Op zekere dag kreeg ik de kans om met mijn vrouw naar Bari te gaan voor de zaak. Ik was destijds gek op Italie. Italie was voor mij een droomland. Toen ik negentien was had ik Firenze gezien en was er meteen helemaal weg van. Ik werd bezeten door de droom om in Italie te gaan wonen en mijn droom werd werkelijkheid. Meestal lagen we er in de zon. Ik hoefde niet hard te werken, al zorgde ik ervoor dat de zaken schitterend gingen. Toen ik in Bari aankwam verkocht onze firma dertigduizend paar schoenen in Italie. Gedurende de zes jaren dat ik er woonde, heb ik er zes miljoen paar schoenen verkocht. Ik heb in Italie een Europa-omvattende zaak opgezet. Ik heb er in een dikke villa gewoond, was zo rijk als de zee diep is en sprak Italiaans zoals een Italiaan. Maar ik heb er slechts drie verhalen geschreven.
Omdat mijn vrouw heimwee kreeg naar Belgie zijn we teruggekeerd. Als we in Italie waren gebleven, zou ik nooit schrijver zijn geworden. Toen ik weer in Belgie was, wou ik alleen nog schrijven. Mijn vrouw en ik hebben nooit ruzie gemaakt. We zeiden niet veel tegen elkaar. Maar op een dag zei ze dat ze van me weg wilde gaan, en ze ging weg. Het is een beetje gegaan zoals ik het in mijn verhaal “Epiloog: Wat is er gebeurd met de gaskamerman” heb beschreven.’
Maakt u soms de balans op van uw leven?
‘Dat doe ik nooit. Hoewel, het gebeurt dat ik tegen mijn vader of moeder zeg: ik ben nu 42 en heb toch al zeven boeken geschreven. Ik ben wel content. Maar ik blijf wel bidden voor mezelf. Het verhaal dat ik nu aan het schrijven ben, is eigenlijk een groot gebed, een gebed om verlossing. Ik bid elke dag, al geloof ik niet in God. Voor mij is de dood de ultieme verlossing. Maar ik geloof niet in een leven na de dood.’
Ik heb gehoord dat u mormoon bent geweest?
‘Na twee maanden was ik al uitgetreden, dat was een van mijn waanideeen. Die mormonen zijn knettergek, ze denken dat Jezus Christus na zijn dood is opgestaan en naar Zuid-Amerika is getrokken en daar allerlei dingen heeft gedaan. Ze zijn stapelzot. Heel de staat Utah gelooft daar in. Ze moesten Salt Lake City bombarderen.’
Waarom bent u dan mormoon geworden?
‘Omdat ik weg was van de ongelooflijke blijdschap van die mensen, man!’
Wat is het verband tussen religie en schrijven?
‘Ik wil mijn eigen religiositeit helemaal uitwerken en vinden waar ik thuishoor. Ik zoek, al schrijvend, al zingend, al levend. Bidden is voor mij intens hopen dat het goed zal gaan met de mensen waar ik van houd. Ik hoop dat het allemaal nog goedkomt met die mensen, die wrakken. In Trefpunt, mijn stamcafe, zitten ze de hele nacht. Het is een verzamelplaats van allemaal mislukte mensenlevens en van verliezers. Ik hoop voor hen.’
Leest u nog altijd de sensatiepers om inspiratie op te doen?
‘De krant lees ik, anders niets meer. Ik lees geen boeken. Ik kan niet tegelijk boeken lezen en boeken schrijven. En aangezien ik altijd boeken schrijf, kan ik nooit lezen. Dat is voorbij. Ik heb vroeger duizenden boeken gelezen. Ik heb alles gelezen. Toen ik zestien was heb ik de Winkler Prins eventjes ingekeken om na te gaan wat er de laatste jaren zoal aan belangrijke boeken verschenen was. In die tijd las ik Canetti, Dostojevski, Kafka, Beckett, Boll en Frisch. Alles heb ik gelezen.’
Hebben uw ouders u daarin aangemoedigd?
‘Neen. Mijn vader was een ongeschoolde arbeider, mijnwerker, vrachtwagenchauffeur en lasser. Mijn vader luistert nu naar Mozart, Bach, Handel en Vivaldi. Ik heb zeer veel bewondering voor mijn vader en ik houd zeer veel van hem. Maar hij is vreselijk gesloten. Hij spreekt met niemand, komt nooit buiten, tenzij het niet anders kan en leest de godganse dag de krant van voren naar achteren en omgekeerd, werkelijk alles, ook de overlijdensberichten en de geboorten. Voor mijn moeder heb ik ook een enorme bewondering. Wat ze niet allemaal leest!’
In uw verhalen leest ze Walravens en Van Schendel?
‘Ja ja. En James Joyce en Dos Passos en Malcolm Lowry… Je moet het maar doen als je tot je veertiende naar school bent geweest en vijf kinderen hebt grootgebracht!’
Ik ben er zeker van dat uw moeder uw boeken heeft gelezen?
‘Ze praat er haast nooit over. Over al mijn boeken heeft ze nog maar twee keer iets gezegd. Toen ik haar eens aanraadde om een van mijn boeken te lezen omdat het goede boeken waren, zei ze alleen: “Ja jong, dat zijn goede boeken, maar ge moet er wel in de juiste stemming voor zijn om ze te lezen.” En heel recent heeft ze me gezegd dat mijn broer, die in Amerika professor is, zijn beklag heeft gedaan omdat ik zijn vrouw zo lelijk heb geportretteerd in het verhaal “Groepsportret met Camilla Wouters”. Mijn moeder zei tegen me: “Dat ge mij Camilla de Gorilla noemt, daar kan ik tegen, maar toch uw schoonzuster niet?” ’
De mensen in uw verhalen zijn echt?
‘Allemaal. Ik ben de eerlijkste schrijver van Vlaanderen. Alleen vind ik het jammer dat geen enkele recensent tot nu toe geschreven heeft dat ik elke dag het Vlaams weer uitvind. Mijn verhalen zijn uniek. Ken jij iemand in Vlaanderen die kan schrijven zoals ik dat doe? Sommige mensen hebben er bezwaar tegen dat ik zoveel over kak en pis schrijf, maar voor mij is dat alleen maar een beschrijving van de condition humaine.’
Dichters & Denkers
Gebed om verlossing
Hij slikt pillen als snoepgoed. Hij drinkt ‘een bak bier per dag’. En hij schrijft, onophoudelijk. De Vlaamse schrijver J. M. H. Berckmans, ooit succesvol schoenenhandelaar te Italie. ‘In de goot beland ik misschien nog wel, maar niet meer in een gesticht.’
Taxi naar de Boerhaavestraat, door J. M. H. Berckmans, Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar/Dedalus, 160 blz., f34,90
HET IS SNIKHEET in het Antwerpse cafe De Raaf, de gelegenheid waar de Vlaamse cultschrijver J. M. H. Berckmans elke dag een glas komt drinken. ‘Ik houd ervan om naar de ondoden te kijken’, zegt de schrijver terwijl hij de tooghangers in de gaten houdt. ‘Overal vind ik stof voor mijn verhalen. Duizenden verhalen kan ik schrijven. Alles wat ik zie is een verhaal.’
www.groene.nl/1995/35