We kunnen er wel omheen draaien of het verhullen, maar feit blijft: iedereen die voor het eerst naar St. Paul & the Broken Bones luistert, alléén luistert, zonder een clip of live beelden van YouTube erbij, die hoort een zanger die klinkt als Al Green. En denkt dus onwillekeurig ook een zanger te horen die eruitziet als Al Green. Die denkt aan een zwarte man.
Maar Paul Janeway uit Birmingham, Alabama is zo wit als dit papier. En de verwarring over zijn identiteit, die voelt hij zelf ook. In een interview met muziekblad Rolling Stone omschreef hij zichzelf onlangs als een ‘broken Southener’: werkelijk elke vezel van de muziek van zijn band is verbonden met het zuiden van de Verenigde Staten. Southern soul is de optelsom van blues, gospel en de vroege jaren van de rock-’n-roll. De optelsom van zwarte muziek.

Maar tegelijk heeft de ziel van dat zuiden een signatuur die de zijne niet is. Hij is een liberal, een ‘uber-liberal’ noemt hij zichzelf zelfs, in een bolwerk van conservatisme, in het deel van zijn land dat die man uit New York het Witte Huis heeft ingestemd, een man die staat voor alles wat hij afwijst.
In het interview met Rolling Stone vertelt Janeway over het moment waarop hij zich realiseerde dat hij diep moest graven in zijn eigen verhouding met zijn roots wilde hij er op het nieuwe album van St. Paul & the Broken Bones op een waarachtige manier over zingen. Hij was terug in zijn ouderlijke omgeving, om samen met zijn vader en een vriend van zijn vader een piano te verhuizen uit het huis van zijn opa. Het ging die dag al snel over het onvermijdelijke onderwerp in de zo verdeelde Verenigde Staten van 2018, ook tijdens een verhuizing van een piano: politiek. En ja, de vriend van zijn vader was een Trump-aanhanger. Janeway: ‘Een deel van jezelf denkt dan gewoon: “fuck you!” Maar de andere kant van het verhaal is dat hij en ik in dezelfde straat zijn opgegroeid. Voor mij is dat de strijd.’
Het leverde een fantastisch slotakkoord op van het nieuwe, derde album van de band. Bruised Fruit, een prachtige verwijzing naar Strange Fruit, in 1939 beroemd gemaakt door Billie Holiday, en een van de beste nummers ooit gemaakt over het racisme van het zuiden, met die legendarische openingszinnen die poëzie maakten van het macabere beeld van lynchpartijen: ‘Southern trees bear strange fruit/ Blood on the leaves and blood at the root.’
In de openingszinnen van Bruised Fruit vat Janeway zijn relatie met zijn eigen achtergrond als volgt samen: ‘Blood is what I can’t escape/ Harbored in the DNA.’
Het is een gloedvolle ballad, soulvol, met blazers en strijkers die klinken naar verdriet, gevolgd door het gospelgevoel van een hammondorgel, al sinds 1934 het geluid van troost voor de hopelozen. De uithalen van Janeway gaan door merg en been, ook omdat hij ze tegenwoordig doseert. In de beginjaren en op het debuutalbum van St. Paul & the Broken Bones had Janeway nog wel eens de neiging om de elasticiteit en reikwijdte van zijn stem continu te demonstreren, alsof er iets bewezen moest worden. Het dreigde wel eens vermoeiend te worden, al weer een uithaal zonder volumebegrenzer, al was het tegelijk een stem met zo’n schijnbaar onuitputtelijke kracht en zo’n onbegrensd bereik dat je je ook wel kon voorstellen dat een zanger daar zelf ook geen genoeg van kon krijgen. Vergeleken met het debuutalbum Half the City (2014) is het nieuwe Young Sick Camellia beheerster. Breder georiënteerd ook, minder traditioneel. Neem de single Apollo: die doet denken aan Stevie Wonder, op de manier waarop de Britse band Jamiroquai dat ook altijd deed. Er klinkt ook funk in het album door, regelrechte disco zelfs.
Het fraaie aan zijn band is dat ondanks het feit dat Janeway in z’n eentje een heel podium zou kunnen vullen (zijn aanwezigheid is zo groots en meeslepend als zijn stem, hij heeft bovendien de dramatische voordracht van de voorganger in een kerk, tegen het eind van de dienst) en hij alles in huis heeft om álle aandacht op de eisen, een deel van die aandacht toch geserveerd blijft voor zijn medebandleden. Dat zijn er niet alleen veel (zeven), maar de manier waarop ze hun drumstel, gitaar, bas, trompet, saxofoon, trombone en hammond bespelen is van de doorwrochte degelijkheid die nodig is als fundament achter het enthousiasme waarmee hun frontman zich op zijn microfoon stort.
St. Paul & the Broken Bones speelde Apollo onlangs live in de show van Jimmy Kimmel. Uiteraard was het de eerste minuut onmogelijk om niet alleen maar naar Janeway te kijken, voor de gelegenheid gekleed in een lange, bonte discojas waar de jaren zeventig vanaf spatten. Het nummer zit al voor het refrein vol met een aantal falsetto’s waar menige zanger, getraind of niet, zich in zou verslikken, of toch minstens een aanloop naar zou moeten nemen. Janeway niet: die vliegt vanuit stilstand vocaal recht omhoog, een gelukzalige lach op zijn gezicht, terwijl hij niet vergeet dat er helemaal links en helemaal rechts van het podium ook nog mensen staan die hem graag even van dichtbij willen zien.
Daarom duurt het even voor je ziet wat er achter Janeway allemaal gebeurt: hoe trefzeker die blazers inzetten, hoe die bassist de funk in de soul blaast, hoe precies die drummer zijn slagen plaatst. Het is een band vol vakmanschap.
De grootvader wiens piano uit het huis moest worden gehaald, komt langs op het nieuwe album: hij klinkt door in opnamen van zijn stem. Het roept herinneringen op aan de soloalbums van Roger Waters, die zijn handelsmerk heeft gemaakt van het gebruik van monologen en radiostemmen om zijn nummers bij te kleuren en in te leiden. Het is opmerkelijk hoeveel effect dat altijd direct heeft: ineens klinken die nummers naar documentaires.
Bij Janeway is het effect eigenlijk nog groter en dat komt door de stem van die grootvader: je hoort zijn leeftijd, het trage tempo, het zoeken naar woorden, maar ook het onvervalst zuidelijk accent, de knauwende woorden. Als hij ‘pretty good’ zegt, moet je onwillekeurig denken aan comedian Larry David, die die twee woorden in elke aflevering van zijn serie Curb Your Enthusiasm uitsprak. Maar David is een joodse New Yorker en alleen al uit de manier waarop hij met die twee woorden omgaat – speels, ironisch, zelfbewust – spreekt een andere wereld dan die van Janeway’s grootvader, die in niets klinkt naar de grote stad of zelfs naar deze eeuw.
Het fragment van zijn opa dat de opmaat vormt naar Bruised Fruit is het langst: bijna twee minuten lang is hij aan het woord. Hij begint met vertellen dat hij volgende maand 83 wordt en dat het hem niet is gelukt aan het eind van zijn leven wat geld bij elkaar te sparen, maar zich wel afvraagt wat hij gaat nalaten. Daarna klinkt iemand anders die toevoegt dat de enige vraag die er toe doet is of je gelukkig bent – en dit blijkt Janeway zelf.
Hun gesprek is de opmaat naar het refrein, dat de bloedband bezegelt: ‘You’re in me when I stay/ You’re in me when I bleed/ You’re in me when I pray/ You’re in me when I leave/ ‘Til the lights go out some day.’
St. Paul & the Broken Bones, Young Sick Camellia (label: RECORDS).