Staat de vrijheid van meningsuiting in Nederland onder druk? Je zou het makkelijk denken als je de «incidenten» van het afgelopen half jaar beziet. Rappers die een vervelend liedje maken over een politica gaan achter de tralies. Televisiemakers die de koningin onder vuur nemen krijgen een reprimande van de premier — de spotvogel-voetbalcommentator die het volk boos maakt idem. De minister van Justitie laat de journalistiek weten niet tevreden te zijn over haar functioneren. De indruk dat het vrije woord onder druk staat wordt versterkt doordat ook de onparlementaire meningsuiting gevaarlijker wordt. Mensen die uit protest tegen het asielbeleid ketchup gooien naar een bewindspersoon krijgen gevangenisstraf. Het strafrecht wordt aangescherpt om mensen die haat zaaien of die overwegen samen te zweren te kunnen oppakken. Dat heet het inperken van de vrijheid om de democratie te bewaren. Bestaat het regime-Balkenende uit een stelletje gedachtenbreidelaars?

Juridische stappen en politieke bemoeienis met artistieke lompheid zijn ouder dan vandaag. In 1999 werd de roman Uitgeverij Guggenheimer van Herman Brusselmans verboden. De schrijver nam daarin een bestaande modeontwerpster ruw op de korrel. Haar schade was groter dan het recht op vrije menings uiting, meende de rechter, die oordeelde dat het boek ook uit de Nederlandse rekken moest. Hij werd veroordeeld tot schadevergoeding, waarna het boek weer in de handel mocht. Brusselmans: «Als ik beledig moet het ook wel pijn doen.» In 1984 weigerde minister Elco Brinkman Hugo Brandt Corstius de P.C. Hooftprijs uit te reiken — onder meer omdat de laatste Onno Ruding had vergeleken met Adolf Eichmann. Hoewel Brinkman de prijs niet zelf wilde overhandigen, duurde het tot 1987 voor de P.C. Hooft-rust hersteld was. Brandt Corstius: «Ik ben nooit veroordeeld.»

Wie ver over de schreef gaat moet eventueel gelazer accepteren — ook de kleine rapper uit Den Haag. In het juridische en publicitaire geharrewar dat volgt ontstaan nieuwe grenzen. Toch bestaan er grote verschillen met de vorige eeuw. Toen draaiden veel conflicten om het goed-fout van WO II en om morele, seksuele vrijheden die een minderheid wilde bevechten ten opzichte van een meerderheid. Ze hingen veelal samen met bevrijding, met mensen die méér wilden zeggen, over foute politici, over liefde voor het eigen geslacht. Inmiddels staan geweld en fatsoen centraal in de discussie over vrijheid van meningsuiting — ook religie is weer terug. En het lijkt alsof de boosheid nu vooral komt van mensen die respect eisen, die willen dat er minder gezegd wordt, over hun god, koning, vaderland.

Het tweede grote verschil is de enorme toename van het aantal media. Wanneer de beledigde partij ambtshalve baat heeft bij publiciteit loopt hij niet naar de rechter om daar te horen wanneer je Allah een ezel mag noemen, maar crosst hij samen met alle betrokkenen taxigewijs door Hilversum, om in willekeurige talkshows aan te schuiven. Het geouwehoer dat volgt stimuleert een ongezond verlangen mensen te doen zwijgen.

Kortom, mensen raken op soms nog onvoorspelbare manieren sneller aangebrand. Politici als Balkenende zouden zich daarom zo onafhankelijk mogelijk moeten opstellen in de meningsvorming. Maar dat de premier en zijn geestverwanten het niet opbrengen om afstand te nemen, maakt ze eerder tot kinderen van hun tijd dan tot kwaadwillende censors.