In het blad Binnenlands Bestuur maakt een clubje topambtenaren zich deze week breed voor het gedogen. Dat werd hoog tijd, want door de rampen in Enschede en Volendam en hun nasleep is een volksfront tegen laksheid ontstaan dat snel wil afrekenen met wat plotseling een Nederlandse ziekte heet. Politici van links tot rechts, gesteund door boze burgers, verenigde jongerenorganisaties en Henk Hofland roepen dat het genoeg is geweest met het door de vingers zien van het ontduiken van regels en wetten.

De topambtenaren (onder wie procureur-generaal Joan de Wijkerslooth en secretaris-generaal van het ministerie van Vrom Harry Borghouts) vinden dit doodeng, want het opereren in het schemergebied tussen wet en overtreding is «een vorm van bestuurlijke intelligentie». Dat klopt — Nederland heeft inmiddels voorbeeldwetgeving op het gebied van euthanasie en drugs. Nieuwe drama’s die niet door krachtdadig optreden of handhaven verdwijnen maar toch binnen de perken gehouden moeten worden, dienen zich dagelijks aan. Wie echter van de gedogen-moet-mogenlobby vooruitstrevende antwoorden verwacht op het illegalenprobleem of de ladingen vliegtuigen boven Schiphol, komt bedrogen uit.

Gedogen moet volgens de bestuurders niet omdat de maatschappij altijd rafelranden heeft die je niet kunt ontkennen. Nee, gedogen moet omdat politici slechte wetten maken. Dus wordt deze ambtelijke oefening in tolerantie getekend door vrijheidsgraden van wc-hoogtes in de horeca, door loze flitspalen en het ongemoeid laten van het handmatig mobiel bellen in de auto. En in de wondere wereld van het terrasbeleid wordt het gedogen tot in zijn finesses uitontwikkeld: «de bedoeling is dat de terrasruimte niet interfereert met de busruimte.» Om hun stelling dat «gedogen moet» vertrouwenwekkend over te laten komen, geeft het clubje topambtenaren de lezer aan het eind nog enige «gedoogtips» mee voor boven de haard («een goed bestuurder capituleert niet voor dreigementen», «een goed bestuurder doet niet aan vriendjespolitiek»).

Dit is serieuze begripsinflatie. Gedogen is: het manoeuvreren tussen de ingewikkelde werkelijkheid (van mensen die verdovende middelen gebruiken, die hun paspoort opeten, die zelf hun dood kiezen) en de wetten (die bijna noodzakelijk al deze verlangens verbieden). Het in orde brengen van vage vergunningen voor vuurwerkfabrieken, het laten lopen van snelheidsduivels en het door de vingers zien van geklooi met vervuilde grond, heet handjeklap. Daar zijn Nederlandse ambtenaren ook heel goed in, maar dat is omdat ze in de afgelopen tien jaar hebben geleerd dat ook de overheid een ondernemer is en dat dienaren van de staat feitelijk onderaannemers van het publieke belang zijn. S.E. Fireworks maakte zijn slachtoffers niet alleen omdat de vergunningen niet deugden, maar ook omdat de fabriek vanwege het behoud van werk midden in een woonwijk mocht staan. In het kielzog van het pleidooi van het afgelopen jaar voor handhaving van café- en vuurwerkregels, is ook dit sjacheren gedogen gaan heten.

Zo is de term een tovermantel geworden waarin ambtenaren zich noodgedwongen hullen om hun toenemende macht te verbergen, in plaats van het Nederlands politieke wondermiddel dat je in het buitenland niet uitgelegd krijgt. Het zou me niet verbazen als het vermoeden dat niet politici maar ongekozen mensen de hand lichten met de regels, de verklaring is voor de toenemende weerzin tegen het gedogen.