LONDEN – Na de aanslagen van 7 juli 2005 verklaarde moslimleider Sir Iqbal Sacranie dat de «echte» slachtoffers niet de 56 doden waren, maar de Britse moslims. Deze overtuiging vond indertijd gehoor binnen regeringskringen. In plaats van een parlementaire enquête naar de achtergronden van de aanslagen besloten diverse ministeries nauw samen te gaan werken met gezaghebbende Britse moslims om te kijken hoe de vermeende onvrede kon worden weggenomen. De keuze viel op interessante mensen. Om hoge ambtenaren toe te spreken, inviteerde de kabinetssecretaris bijvoorbeeld sjeik Abu Yussuf, een jihadist die «taalgrapjes» als «Jew York» niet schuwt. Op het ministerie van Buitenlandse Zaken, ook wel «the camel corps» genoemd, ging men ondertussen in zee met Mockbul Ali, die zich met succes heeft beziggehouden met het regelen van een visum voor sjeik al-Qaradawi, pleitbezorger van zelfmoordaanslagen. Tony Blair zelf riep een werkgroep in het leven met onder anderen de advocaat Ahmad Thompson die graag mag beweren dat de wereld wordt geregeerd door een samenwerkingsverband tussen joden en vrijmetselaars, en Tariq Ramadan die de aanslagen in New York, Bali en Madrid omschreef als «interventies». Het eerste voorstel van dit comité was de afschaffing van de herdenkingsdag voor holocaustslachtoffers.
Getuige de bijna-aanslagen van vorige week heeft deze strategie nog weinig effect gehad. Over de diepere oorzaken daarvan is onlangs het geruchtmakende boek Londonistan: How Britain Is Creating a Terror State Within van de Daily Mail-journaliste Melanie Phillips verschenen. Bijna was het helemaal niet verschenen omdat zeven grote uitgeverijen de publicatie niet aandurfden. Uiteindelijk zette de kleine uitgeverij Gibson Square van de Nederlander Martin Rynja wel de stap. Het boek bleek een bestseller.
Phillips beweert dat de Britten door een combinatie van naïviteit, postkoloniaal schuldgevoel, antisemitisme en kortzichtige Realpolitik een voedingsbodem hebben gecreëerd voor een islamistische beweging. De angst voor publicatie kwam niet alleen voort uit haar bewering dat er binnen het establishment (en erbuiten) een antisemitische stemming heerst – een joodse uitgever zei liever ricine in te nemen dan dit werk in zijn fonds op te nemen – maar ook door haar standpunt dat het streven naar een islamistische staat wijdverspreid is onder de Britse moslims. Met andere woorden: het doel is hetzelfde, alleen de methoden verschillen. Zoals een recensent schreef: «Het is het verschil tussen Berlinguer en Stalin.»
Daar hadden de Britten niet op gerekend. Van oudsher was men gewend dat immigranten de Britse cultuur zouden omarmen. Het kon een generatie duren, maar uiteindelijk zou men de geneugten van cheddar, cricket en Cornwall weten te waarderen, ja, zelfs Britser dan Brits worden, zoals de cricketer Sajid Mahmood die vorige week, geplaagd door beschuldigingen van «verraad», een cruciale bijdrage leverde aan de Engelse overwinning op Pakistan. Deze integratie is echter goeddeels vastgelopen.
Phillips is niet de enige die tot deze conclusie komt. Onlangs verbleef een Brits-Aziatische journalist van The Sunday Times zes weken lang undercover in de moslimgemeenschap van Beeston, het plaatsje in Yorkshire waar drie van de 7/7-terroristen vandaan kwamen. Hij keerde gedesillusioneerd terug naar Londen. De steun voor de jihad was wijdverspreid en 7/7, luidde de vox populi, was net als 11/9 een complot. Ook de Channel 4-documentaire What Muslims Want was geen reden voor optimisme. Uit het onderzoek van deze progressieve omroep bleek dat een kwart van de Britse moslims geen loyaliteit met het Verenigd Koninkrijk voelt. Onder de jonge, goed opgeleide Britse moslims ligt dit percentage nog hoger. Voor hen is een islamitische staat het streven.
De bittere ironie is dat de Britten jarenlang het nodige hebben ondernomen om hun nieuwe landgenoten te assisteren bij dit ideaal. Op de kalender van de gemeente Londen wordt het kerstfeest tegenwoordig weggelaten. Banken haalden spaarvarkens uit de handel. IJscomannen verkochten geen hoorns meer waarvan het motief op «A.L.L.A.» leek. Tate Modern zette «aanstootgevende» kunst in de kelder. Op de universiteiten wordt de islam tegen de wil van professoren als dogma onderwezen. Delen van de shariawetgeving hebben een plaats gekregen in het erfrecht. Ken Livingstone gaat ter gelegenheid van de Olympische Spelen de grootste moskee ter wereld bouwen, welke zal worden beheerd door Tablighi Jamaat, een radicale groepering die door Amerikaanse veiligheidsdiensten wordt gezien als wervingsbureau voor Al-Quada.
Britsheid, en Engelsheid al helemaal, werd jarenlang beschouwd als onderdrukkend, anachronistisch en racistisch. Ray Honeyford, een hoofdonderwijzer uit Bradford die in de jaren tachtig het ludieke idee had opgevat om alleen in het Engels te doceren en niet meer in Urdu en Gujurati, werd door de gemeente dermate belasterd dat hij met vervroegd pensioen besloot te gaan. Op deze en veel ander scholen verdwenen Cromwell, Nelson en God langzaam uit het curriculum. Op de achtergrond speelde niet alleen een postkoloniaal schuldgevoel een rol, maar ook de beruchte «Rivers of Blood»-toespraak van het Conservatieve kamerlid Enoch Powell. Diens apocalyptische, provocerende woorden waren zo hard aangekomen dat onderwerpen als immigratie en integratie decennia lang ongeschikt waren voor een debat.
Ook waar het gaat om vrijheid van meningsuiting, tolerantie en besluitvorming met meerderheid is men toeschietelijk geweest. Vooral politici die «Aziatische» districten vertegenwoordigen zijn gevoelig voor de niet altijd even liberale geluiden vanuit hun achterban. Zo liep Labour-kamerlid Keith Vaz ooit voorop bij een demonstratie waar de verbranding van Rushdie en diens boeken werd aanbevolen. Om zijn kiezers niet af te vallen koos voormalig minister van Buitenlandse Zaken Jack Straw partij voor hen die met opblaasrugzak demonstreerden tegen de Deense cartoonisten. De Britse pers weigerde de prenten af te drukken, ook om pragmatische redenen daar het overgrote deel van de krantenverkopers moslim is. Met hun terughoudendheid stonden de Britten weliswaar op één lijn met de Verenigde Staten, maar vormden ze een contrast met het continent en zelfs met gematigde moslimlanden als Egypte en Maleisië waar enkele kranten publicatie wel aandurfden.
Deze houding was lange tijd eveneens de modus operandi bij de veiligheidsdiensten. Ze staat regelrecht in de handboeken. Zolang de terroristen maar geen bloed door de straten van «Londonistan» lieten vloeien en zich hielden aan de Britse wet, konden ze er zorgeloos verblijven om succesvol fondsen en volgelingen te werven. Osama bin Laden opende er zelfs een «media information centre». Terwijl de Britten ze als clowns beschouwden – The New Statesman vergeleek Abu Hamza recentelijk met Gareth uit de bekende televisieserie The Office – maakten de Saoedi’s, Egyptenaren, Amerikanen, Spanjaarden en Fransen zich grote zorgen over die gastvrijheid. In hun boek The Suicide Factory beschreven de onderzoeksjournalisten Sean O’Neill en Daniel McGrory de Franse plannen om Abu Hamza uit Londen te ontvoeren.
Het voornemen van de Fransen had te maken met hun argwaan jegens de Britse rechters, die zich ten tijde van Margaret Thatcher, bij gebrek aan politiek tegenwicht, begonnen te ontpoppen als ware oppositie tegen een al te machtige regering. Onder de regering-Blair werd hun macht uitgebreid doordat het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens in het Britse recht werd opgenomen. Melanie Phillips toont aan dat deze wetgeving nogal wat ruimte laat voor interpretatie. In de praktijk kwam dit vooral neer op het steunen van minderheden in hun strijd tegen de «onderdrukkende» meerderheid.
Nu de terroristen «thuis zijn gekomen», heeft de regering enige spijt van de ruimte die zij de rechtsprekende macht heeft geboden. Het afgelopen jaar is de terreurwetgeving met moeite aangescherpt, hetgeen onder meer heeft geresulteerd in een veroordeling van Abu Hamza, die uiteindelijk door de Britten werd vervolgd om te voorkomen dat hij in Guantánamo Bay zou belanden. Toch kreeg Blair de ene na de andere juridische tegenslag te verwerken. Het bleek moeilijk te zijn om een terroristenleider als Abu Qatada onder huisarrest te plaatsen. Een jonge jihadiste, die de politie niet had geïnformeerd over het voornemen van haar broer om op 7 juli 2005 een metrowagon op te blazen, verliet als vrij persoon de rechtszaal. Bij een van de verdachten in de jongste terreurzaak werd niet voor niets de handleiding «Know Your Rights» aangetroffen.
Langzaam beginnen de Britse politici te beseffen dat het hier niet gaat om criminelen die eens wat anders willen dan het overvallen van een bankfiliaal of om enkele islamitische idealisten die aandacht vragen voor de «armoede» in Bradford of de misstanden in Irak. Het gaat in hun ogen nu ook om een Heilige Oorlog tegen the way of life van de Britse cultuur, waar een deel van de Britten zelf, ironisch genoeg, lange tijd geringschattend, zelfs vijandelijk, mee is omgegaan. Deze way of life heeft het in zich dat (bijna-)aanslagen niet leiden tot haat jegens moslims of tot paniek, doch meer tot gemopper over ongemakken, zoals het niet kunnen meenemen van The Sun in de charter naar Lanzarote. Maar het ware strijdtoneel wordt nu toch gevormd door de opiniepagina’s van de dagbladen waar een spannend debat gaande is tussen duiven als Sir Simon Jenkins en Sir Max Hastings (die beiden de terreur exclusief koppelen aan het ingrijpen in Afghanistan en Irak) enerzijds en haviken als Mary-Ann Sieghart en Melanie Phillips anderzijds.
Cruciaal is niettemin de vraag wat er binnen de moslimgemeenschap zelf gebeurt. Daar hebben gematigde leiders moeite om hun achterban te overtuigen van de rechtvaardigheid van invallen en huiszoekingen, hetgeen niet vreemd is na iedere misser van de politie. De problematiek wordt ontkend, een houding die tot voor kort als zeer Brits kon worden beschouwd.
Er is echter ook hoop: het is zeer aannemelijk dat de aanslagen zijn verijdeld dankzij medewerking vanuit de door vertwijfeling geteisterde moslimgemeenschap.
Melanie Phillips, Londonistan: How Britain Is
Creating a Terror State Within, Gibson Square,
304 blz., 21,80
Sean O’Neill & Daniel McGrory, The Suicide
Factory: Abu Hamza and the Finsbury Park Mosque, Harper Perennial, 327 blz., 19,75