
Het Weense café Englander gonst op een doordeweekse dag van de bedrijvigheid. Mensen stromen in en uit, er wordt veel gelachen en gepraat, op schouders geklopt en langsgelopen bij andere tafels. Het hoofdstedelijke café vormt duidelijk een natuurlijke biotoop voor de Oostenrijkse schrijver Robert Menasse (1954). Hij wijst de stamgasten aan: ‘Hij is een journalist, zij een toneelactrice, hij daar is een dichter en die meneer was veertig jaar geleden minister, een heel goede.’ Af en toe excuseert hij zich om iemand te begroeten. Menasse noemt zich een ‘Weense patriot’, naar de plek waar hij de meeste verbondenheid mee voelt. ‘Oostenrijk’ is een veel abstractere grootheid voor hem, een plek waar Tiroler en Karinthische boeren wonen die hij niet verstaat en niet begrijpt. Nee, dan liever de Europese Unie. Anderhalf uur lang vertelt hij daarover bij veel Oostenrijkse witte wijn en een stevige Weense maaltijd (‘een goede schnitzel moet vouwen hebben’). Over het bestaansrecht van de Europese Unie, het huidige moment, en vooral: het Europese idee.
Dat is ook het onderwerp van Menasse’s laatste boek. De hoofdstad speelt in de kantoren en straten van Brussel en draait om een gedoemd ‘Big Jubilee Project’ waarmee de ambtenaren van het geminachte cultuurdepartement het ontstaan van de EU willen vieren in Auschwitz. Menasse huurde voor zijn research een appartement in het centrum van de Belgische metropool, sprak met vele tientallen Europese ambtenaren en probeerde de werking, de geschreven en ongeschreven regels en de onzichtbare mechanismen van de Europese Unie te doorgronden. En de mensen: er figureren in De hoofdstad hoofd- en bijrolspelers uit alle delen van de unie die op allerlei manieren de gebruiken en mores van hun geboorteland en -streek belichamen.
De hoofdstad veranderde Menasse als schrijver en publieke intellectueel. Decennialang was hij een gerespecteerde auteur met een vrij maar bescheiden schrijversbestaan. Hij studeerde en promoveerde in Wenen, werkte zeven jaar aan de universiteit van São Paulo, werd bij terugkomst schrijver en vertaler en woonde onder meer nog in Amsterdam (twee jaar) en Berlijn. Zijn leven veranderde toen De hoofdstad in 2017 de Deutscher Buchpreis won, de belangrijkste literaire prijs in het Duitse taalgebied. Niet alleen daar schoot de verkoop omhoog, ook stonden opeens de buitenlandse uitgeverijen in de rij voor de ‘eerste roman over Europa’s hoofdstad’. Het werd al in twintig talen vertaald. En Menasse werd steeds vaker gevraagd zijn visie op Europa en de Europese Unie te geven.
‘Het boek was een bewuste poging om de Europese Unie en het politieke bedrijf in Brussel menselijk te maken. De EU is door mensen gemaakt en uit menselijke verhalen opgebouwd. Hun levensverhalen, talen en nationaliteiten komen in Brussel op een fascinerende manier samen’, zegt Menasse. ‘Maar zo beleven veel mensen het niet. Het is opmerkelijk dat Europeanen in de regel de EU zien als een grote abstractie met daar tegenover de naties, die concreet zijn. Maar dat is de wereld op zijn kop. Wat verbindt mij als Weense schrijver werkelijk met een Tiroler varkenshouder, behalve dat we samen juichen als Oostenrijk op wonderbaarlijke wijze nog eens een wedstrijd voetbal wint?
De Europese Unie daarentegen is juist een zeer concreet politiek project, met heel concrete doelstellingen en heel pragmatische politieke ideeën. Na de oorlogen en de misdaden van de eerste helft van de twintigste eeuw formuleerde het als doel om vrede te stichten op het continent door een gemeenschappelijke rechtsstaat te creëren voor alle Europese burgers. Ik dacht: dat zou ik moeten tonen, dat de EU concréét is, een door mensen gemaakt project. Ik moest de mensen tonen die er werken, zodat de EU een gezicht zou krijgen, of gezichten. Ik wilde het niet mooier maken dan het is, want de EU en de mensen die het doen schieten eindeloos tekort. Maar in ieder geval is Europa niet iets abstracts.’
Het succes van De hoofdstad heeft ook voor meer aandacht gezorgd voor Menasse’s vergezichten voor het continent. Zes jaar geleden schreef hij met de Duitse politicoloog Ulrike Guérot een manifest voor een Europese republiek. Meer stof deed het opwaaien toen hij dat eind vorig jaar opnieuw deed, ditmaal in de vorm van een verklaring die honderd jaar na het einde van de Eerste Wereldoorlog door kunstenaars op ruim honderd plaatsen in Europa werd voorgedragen. In die proclamatie werd verklaard dat ‘het Europa van de natiestaat heeft gefaald’ en daarom per direct werd vervangen door ‘een Europese Republiek gebaseerd op de soevereiniteit van burgers’. De Europese Raad werd per direct afgeschaft en de macht om wetten te maken overgedragen aan het Europees Parlement.
De politiek beweegt in Europa niet volledig die kant op, erkent Menasse. ‘Het luistert naar de naam “internationaal nationalisme” en is iets grotesks’, zegt hij. ‘We zien hoe nationalisten over het hele continent zich met elkaar verbonden zijn gaan voelen en samen de eerste plaats voor zichzelf opeisen. De politiek van iedereen op de eerste plaats is natuurlijk onmogelijk, en daarom werken zij samen op de enige basis die hen verenigt: de vernietiging van de EU. Omdat dat niet van buiten kan, moet het via sabotage van binnenuit, onder meer via de huidige Europese verkiezingen. Deze nationalisten geloven dat zij samen tegen een transnationale elite vechten die al deze staten in hun macht heeft. Maar die bestaat niet, en de renationalisatie die we nu zien wordt óók door politieke elites gedreven.
Het groteske is nu dat alles wat hun stemmers vrezen een nationale aanpak is ontstegen. Veel van hen zijn globaliseringsverliezers én globaliseringswinnaars die hun eigen positie verkeerd begrijpen. Zij zijn bang voor een wereld die snel verandert en onoverzichtelijk wordt, waarin hun baan onzeker is geworden, zij status verliezen en niet meer baas in eigen huis zijn, waarin grote multinationale bedrijven en geldstromen de economie beheersen. Dat zijn allemaal reële angsten, maar zij kunnen zich alleen een oplossing voorstellen via een sterke nationale staat. En al deze problemen zijn juist transnationaal: de financiële crisis, migratie, werkgelegenheid, klimaatverandering, veiligheid, enzovoort. Het is onmogelijk om de grenzen dicht te doen en te zeggen: we willen al die dingen niet.
De afgelopen jaren zie je steeds dat alleen de Europese Unie groot genoeg is om zulke problemen het hoofd te bieden. Als een Oostenrijkse minister een multinational tot belastingen of consumentenbescherming wil dwingen, lacht die zich dood. Maar de EU heeft dat bij allemaal gedaan: Google, Microsoft, Amazon. Daarom is het ook zo dom als links het heeft over het “Europa van de multinationals”. De EU is juist precies wat tegen hun belang in gaat. Geen enkele staat kan voor de burgers bereiken wat de EU kan. En rechts komt met de domme bewering dat de EU de identiteit van Europeanen wil afpakken. Eenheid in diversiteit is juist de Europese gedachte, eenheid zónder diversiteit die van nationalisten. Die willen één taal, één religie, één leidende cultuur. Dat heeft de EU overduidelijk niet, en daarom is het zo’n onzin dat de EU anti-identitair zou zijn.’
Vanwege zulke vurige pro-EU-betogen krijgt Menasse soms de kritiek dat hij zich als een soort intellectuele woordvoerder van de EU opstelt: een die precies de EU-ideologie vertolkt waarmee hoge EU-functionarissen zich graag presenteren. Dat is deze middag in Wenen niet helemaal zo. Hij heeft kritiek op het ongelijke gewicht tussen de lidstaten, waardoor de grote de kleine domineren, op de knechting van Griekenland door Finanzministers uit Noord-Europa, op het uitblijven van een verenigd Europees budget. Maar overwegend is zijn verhaal inderdaad zeer positief over de EU en het toekomstperspectief dat de unie biedt.
Menasse is ook ongewoon met zijn onderwerp begaan. Hij praat er gedreven over, niet zozeer alsof hij wordt geïnterviewd, maar meer alsof hij moet overtuigen in een open gesprek, voorovergeleund en gebarend met zijn handen, met een intense blik en manier van praten. Hij is een lange, tanige man met een bril en dunne krullen. Hij praat het liefst met een sigaret tussen zijn vingers, met een stevige Weense tongval en regelmatig een kleine aanraking om zijn punt te benadrukken.
Zijn vader was voetballer. Hij werd een jaar na de geboorte van zijn zoon met Vienna FC landskampioen en speelde een paar interlands voor Oostenrijk. Maar zijn eerste serieuze wedstrijden speelde Hans Menasse in Engeland. Als achtjarige joodse jongen was hij meegegeven met het kindertransport, dat joodse kinderen in de laatste maanden voor de Tweede Wereldoorlog naar Engeland bracht. Daar doorliep hij de jeugd bij Luton Town FC, terwijl zijn familie in Oostenrijk aan de nazi’s was overgeleverd. Na de oorlog keerde hij terug in een vijandige omgeving, de taal verleerd, maar met gezegende benen. Als knappe en makkelijk scorende rechtsbuiten integreerde hij en werd als vertegenwoordiger van een Hollywood-filmhuis een societyfiguur in Wenen. Toch werd hij nooit meer een insider.
‘Natuurlijk heeft die familiegeschiedenis mijn blik op Europa gevormd’, zegt Robert Menasse. ‘Mijn familie heeft ervaring met vervolging, vlucht, ballingschap, moord. Mijn familie heeft nooit een radicaal autochtone identiteit mogen hebben. Mijn familiegeschiedenis draait om wie het heeft overleefd en wie niet. We hebben gezien dat nationaalsocialisme het radicaalste nationalisme is. Het eindpunt van nationalisme en racisme is Auschwitz.
Het alternatief daarvoor is het burgerschap van de Verlichting. In de Franse Revolutie bracht de drie-eenheid van vrijheid, gelijkheid, broederschap het idee voort dat mensenrechten alleen via werkelijke gelijkheid van mensen wordt bereikt. Daar hoorde bij dat burgerschap een wetserkenning was. De Duitse dichter Heinrich Heine kon naar Parijs gaan en zeggen: “Ik ben een Fransman”, en dat was dan zo. Daaruit ontstond het idee van de staatsnatie: een natie die zich niet definieert via bloed of romantische fantasieën, maar door de wetserkenning dat iemand die binnen een bepaald territorium leeft, daar een burger is. Victor Hugo zag het ontstaan van de Franse natie als niets anders dan de intrede van de Franse provincies in één rechtstoestand. Hij verwachtte dat ooit alle Europese provincies zich ook in een broederschap zouden begeven, een gemeenschappelijke rechtstoestand.
In plaats daarvan evolueerde de natiestaat door, met dertig jaar vreselijke oorlogen en misdaden tussen 1914 en 1945 tot gevolg. De stichtersgeneratie van de Europese Unie trok daaruit de logische conclusie dat de concurrentiestrijd van de naties ten einde moest komen, dat die telkens tot nieuwe oorlogen zou leiden. Het burgerschapsidee van de Europese Unie grijpt daarmee terug op de Verlichting. Wat men ook van de Europese Unie vindt, deze grondreden kan men niet betwijfelen. Wie dat grondidee in twijfel trekt, negeert de geschiedenis.’
Na het verschijnen van De hoofdstad werd die grondreden, en Menasse’s weergave ervan, juist wel betwijfeld. In De hoofdstad liet Menasse de Duitse christendemocraat Walter Hallstein, een van de grondleggers van de Europese Unie, een rede uitspreken in Auschwitz, waarin Hallstein benadrukte hoeveel ellende de natiestaat Europa had bezorgd. Menasse refereerde daar ook aan in een essay en zijn eerste manifest. Maar Hallstein had die woorden waarschijnlijk nooit gezegd, en zeker niet in Auschwitz. Daar kwam een rel van: eerst over de grenzen van literaire vrijheid, toen over de werkelijke rol van de holocaust in het stichtingsidee van de EU (critici wezen erop dat bijna niemand het daar tot in de jaren tachtig over had), en daarna over de vermeende vijandigheid van de EU-grondleggers tegen de natiestaat (die bestond volgens weer andere critici helemaal niet).
Het groeide uit tot ‘der Fall Menasse’, waarin de schrijver ervan werd beschuldigd de werkelijkheid aan te passen aan een geromantiseerd verhaal over de Europese eenwording. Menasse schipperde een paar maal tussen zijn onzorgvuldigheid toegeven en zijn weergave van de feiten verdedigen. Dit jaar laaide de discussie weer op, toen Menasse een penning van Rijnland-Westfalen uitgereikt kreeg. ‘Het was dom en het was pijnlijk’, zegt Menasse nu. ‘Dat in ernst beweerd wordt dat een roman niet meer fictie mag zijn, dat er idioten zijn die zeggen dat ik de geschiedenis heb vervalst als ik iemand iets laat zeggen in een roman. Maar onze tijd spitst zich nu eenmaal toe in domheid.’
Eind vorig jaar kreeg Menasse ook al stevige kritiek, na het uitspreken van zijn manifest voor Republiek Europa in Europese theaters. ‘Door dat manifest gebeurden twee dingen: ten eerste werd de inhoud op tal van plaatsen in Europa bediscussieerd en dat was indrukwekkend. Ten tweede schonk het de nationalisten een vijand, en ik kreeg een eindeloze shitstorm over me heen. Maar ik blijf bij wat ik meen: dat historische processen tot natievorming hebben geleid, dat uit hun concurrentie weer samenwerking ontstond en een nieuwe gemeenschap, die op lange termijn de natie politiek betekenisloos zal maken. De EU is avant-garde, de natiestaat is retro. Ik zeg de nationalisten: ooit zal er een wereld zonder naties bestaan. Wij zullen het niet meemaken, maar het is logisch.
Nu zitten we echter in een onverdraaglijke situatie. We hebben een gemeenschappelijke munt maar nationale begrotingen, we hebben een race to the bottom om arbeidsplaatsen, en andere problemen die samen tot een crisis zijn uitgegroeid. Maar we kunnen de problemen niet oplossen, omdat de natiestaten via de Europese Raad de EU regeren. Dat is idioot. Ik haat het om toe te geven, maar ik ben ten diepste pessimistisch over ons huidige moment. De renationalisatie van de politiek en de willoosheid van de traditionele volkspartijen zijn zo duidelijk dat ik me nu niet kan voorstellen hoe dit moment gebroken moet worden. De nationalisten hebben zich meester gemaakt van de post-nationale realiteit.
De nationalisten kúnnen echter niet leveren wat hun kiezers verlangen. Als een land uit de unie treedt, kan dat een paar jaar teren op extra schulden die het dan kan maken, en wordt dan weer geconfronteerd met alle praktische problemen van onze tijd, die allemaal effectiever via een grotere unie dan via een natiestaat opgelost kunnen worden. Alles wat nu wordt voorgesteld als nationaal belang, is in feite een belang van alle Europeanen. Nationalisten ontnemen voortdurend het zicht daarop met de fictie van de nationale balansen, de grootste leugen van ons politieke moment.
Elke keer als de kanselier of een andere regeringsleider de anti-Europese stemming in zijn land te sterk heeft opgeklopt, komen de zalvende politici die zeggen: “Maar ons land heeft heel erg van Europa geprofiteerd.” Dan komen de groeicijfers, omzetcijfers, rijkdomcijfers, die zeggen hoe land A of B heeft “geprofiteerd”. Maar wat zegt dat als in Oostenrijk tien families zestig procent van de rijkdom in handen hebben? Wat zeggen die cijfers als op straat negen van de tien mensen zeggen: ik ben er de afgelopen jaren helemaal niet op vooruitgegaan? Die cijfers zijn leugens, en de frase dat “Oostenrijkers” of “Nederlanders” van de EU “hebben geprofiteerd” is dat ook. Het is deel van die vervloekte tegenstelling in Europa, waarbij we een gemeenschapsbelang hebben gecreëerd en het in nationale balansen willen meten. We houden een fictie in stand, en werken niet aan de realiteit.’
Ondanks dat alles blijft Menasse ervan overtuigd dat ooit de naties in Europa zullen verdwijnen, en dat nog veel later de hele wereld één zal zijn. ‘Dat zal vele generaties duren. Maar Perspektivisch geloof ik dat zeker, en het helpt niet om daar niet over na te willen denken. Ik zou ook niet weten waarom niet, want het is een wonderschoon idee. Europa is de politieke organisatie van alle mensen op dit continent op basis van een gemeenschappelijke rechtstoestand, die vrede bezorgt en de belofte van de Verlichting inlost. Het Europese idee vertegenwoordigt de soevereiniteit van de burgers tegen de soevereiniteit van de naties. Dat kan men de mensen uitleggen, natuurlijk!
En dit Europese idee heeft een groot voordeel boven de fantasieën over de natie. Namelijk: het is niet verzonnen, maar is een les uit de geschiedenis, en een gevolg uit historische ervaringen. Het idiote van onze tijd is niet alleen dat zoveel politici niet aan het concrete Europese idee willen werken omdat zij de fantasie van de natiestaat achternalopen. En dat zij zichzelf ook nog eens voor pragmatici houden.’