Alles wat gezag had vonden we verdacht.

‘Voor jou ben ik u’, zei onze leraar Frans tegen Henk.

‘Ik zeg geen u tegen jou. Ik zeg zelfs geen u tegen mijn vader.’

‘Je zegt u of je gaat de klas uit, Henk.’

‘Ik ga de klas wel uit als je vindt dat ik dat moet!’

We waren doodstil. Het was 1969.

Het liep af met een sisser. Henk moest inbinden. De redenering van de rector was: deze school heeft regels. Een van die regels is dat de docenten aangesproken worden met u als de docenten dat willen. Daar heb je je dan aan te houden.

Het vreemde was dat er een veel jongere docent Nederlands was die uitdrukkelijk vroeg of wij hem bij zijn voornaam wilden aanspreken. Hij liep op blote voeten in de klas, herinner ik me. En als je vroeg of je een shaggie van hem mocht draaien, gaf hij zijn witte pakje Winner aan jou. Daarin rizla-rood vloeipapier. Van het karton was een derde afgescheurd waardoor wij wisten dat de docent joints rookte.

Wij hielden van deze man, die twee jaar later van school gestuurd werd omdat hij een leerlinge had bezwangerd.

Ik praatte zoals hij, liep zoals hij, kleedde me zoals hij en deed mijn best te denken zoals hij.

Gezag vond hij gevaarlijk. Men maakte altijd misbruik van gezag. Gezag was de pest in een democratie: als men eenmaal was gekozen kon het bevoegd gezag doen wat het wilde. Directeuren van kapitalistische bedrijven misbruikten hun gezag om van arbeiders slaven te maken. Was er ergens een misstand, dan had dat met gezag te maken. Bestond er een vorm van gezag die goed was? Een natuurlijk gezag? ‘Kijk daar voor uit’, waarschuwde hij die natuurlijk gezag over ons had.

Wie eerlijk is in de politiek bouwt zijn carrière op een dun koord

Tegenwoordig vind ik het gebrek aan gezag stuitend.

Een minister-president die elke dag aan het ginnegappen is met een journalist. Elke dag! Onderonsjes! Ministers en staatssecretarissen die liedjes zingen als ze dat wordt gevraagd, die aan de stomste spelletjes meedoen, die in bootjes zitten en vakantie vieren met journalisten, die antwoord geven op de vraag of ze onlangs nog hebben geneukt.

Er is geen gezag meer. Ook geen natuurlijk gezag.

Dus is het niet vreemd dat politici niet worden vertrouwd.

Ikzelf vertrouw minister Dijkgraaf, Pieter Omtzigt, Dennis Wiersma en Henk Staghouwer. Ik weet eigenlijk niet precies waarom. Ik vermoed dat ik bijvoorbeeld veel respect heb voor de kennis en de intelligentie van Robbert Dijkgraaf. Hij moet wel gezag hebben. Ik vertrouw zijn analytisch vermogen.

Maar hij zit in een kabinet met een minister-president die totaal geen gezag meer heeft en niets liever wil dan ‘one of the guys’ zijn. Dat geldt niet alleen voor de MP. Als ik op tv politici zie, zie ik bijna niemand met gezag. In talkshows willen zij ophef. Ze snappen dondersgoed dat aanstellerij, ophef dus, stemmen trekt. Maar ze verspelen daarmee hun gezag. En gezag schept geloofwaardigheid en vertrouwen.

Even voor de Franse verkiezingen was ik in Parijs – daar las ik in de kranten ook: méfiance, méfiance, méfiance. En hoe dacht u dat er over Boris Johnson en zijn party-gate-ministersploeg in Engeland wordt gedacht? Hoe het in België en Duitsland is weet ik niet, want ik lees geen Belgische en Duitse kranten. Maar zowel The New York Times als The Washington Post staat vol ‘wantrouwen’ en wat ik zie van Fox… Republikeinen en Democraten wantrouwen elkaar kapot. Nergens is gezag.

Bij gezag hoort een vorm van angst. Daarom wilden we in de jaren zestig en zeventig van die autoritaire instituties af die angst inboezemden. Maar nu we niet meer bang voor elkaar zijn omdat er geen gezag meer is, zijn we bang geworden voor het teloorgaan van onze manier van leven. Hoe rijk is je leven als je niemand meer vertrouwt?

Wie eerlijk is in de politiek bouwt zijn carrière op een dun koord.

Niemand zal hem of haar geloven.

Die leraar Nederlands die wij bewonderden, die geen gezag wilde, kon het niet volhouden. We liepen over hem heen. We haalden allemaal mooie cijfers!