
Zeven verhalen in deze bundel hebben de titel De thuiskomst. In het eerste wordt Tobi, wanneer hij bij een spooremplacement kolen rooft, door Duitsers doodgeschoten. Zijn ouders, Kasper en Nynke, blijven wanhopig achter en daar zoomt Andriessen op in: het dringt niet goed tot ze door dat hun zoon dood is. De schrijver zoekt het in observaties, zonder daar interpretaties aan te verbinden. ‘De gordijnen bleven dicht. Beiden vermeden ze zo mogelijk de straat op te gaan, meden – als ze toch moesten, om bonnen of eten te halen – de blikken van wie hun voorbij ging.’
Andriessen houdt van dit type formuleringen, geen vlotte beweringen, of een snelle verteltrant, maar dwarse, schurende zinnen, vaak met ingebedde tussenzinnetjes. ‘De blikken van wie hun voorbij gingen’, wat een omzichtige formulering: ‘de blikken van voorbijgangers’ zou ik voorstellen, als ik het voor het zeggen had, maar ik weet zeker dat de schrijver me nu uitlacht. Hij wil helemaal geen mooischrijverij, nergens in deze bundel, geen gemakkelijke, goed in het gehoor en gevoel liggende zinnen. Ik geef toe, het werkt in dit eerste tegelijk sombere en vervreemdende verhaal. Tobi is dood, maar op een dag, na de oorlog, meldt zich onverwacht een jongen, die zich gedraagt alsof hij al jaren bij Nynke en Kasper woont. Hij blijft eten en slapen, en komt steeds terug, alsof het zo hoort. Hij wordt liefdevol verzorgd, Andriessen maakt hier iets normaals van, geen metafysische bespiegelingen, zo is het en niet anders. Dan staan er deze twee ijzersterke zinnen: ‘Ze zijn gelukkig, Kasper en Nynke. Ze zijn doodsbang.’ Doodsbang natuurlijk dat de jongen wegblijft, maar hij blijft komen en hun angst blijft.
In het tweede verhaal is een ik-figuur net verhuisd en hij bespiedt de overbuurvrouw. Jazz en drank bepalen zijn leven. Hij dringt zich nadrukkelijk aan haar en haar vriendje op, of het echt moord en doodslag wordt blijft in het midden. Andriessen begint ook dit verhaal realistisch, maar langzamerhand zet hij de werkelijkheid uit het lood, de drankzucht van de ik neemt het over (dat doet Andriessen sterk), de zaken beginnen scheef te gaan en uiteindelijk in het honderd te lopen. En weer die regelmatig schurende, weerbarstige stijl, die niet op toeval berust, maar op moedwil. ‘Dan blijkt het een van die naar Europa uitgeweken Amerikanen waarvan iedereen denkt dat hij niet meer leeft, maar hier, in deze bijna lege kroeg, onwaarschijnlijk driftig staat te spelen.’ Dit bonkt en stampt, dit is proza van de moeizame soort, geen gladjanus geschrijf, en Andriessen maakt er in zijn hele boek geen geheim van dat hij precies hiernaar zoekt.
In de vaak somber getoonzette verhalen kaart Andriessen regelmatig verhoudingen van kinderen met hun ouders aan, relatieproblemen met geliefden of ex-geliefden, jazz en andere obsessies. Het verhaal De thuiskomst 3 wijkt duidelijk af, daarin vertelt hij over de strapatsen van een groepje vrienden dat al jaren aan de Belgische kust een fietsvakantie doorbrengt en zich daar misdraagt. Ineens wordt het hilarisch, zonder dat het er dik op ligt. Andriessen schreef dit vast met een vette glimlach. Eerste zin: ‘Het kampeerterrein was zo vol dat zelfs op het dak van de campingwinkel een tent was opgezet.’ Kijk, zo’n zin, die zegt het allemaal, en de remmen gaan los bij deze jongeren, via drankmisbruik, gekkigheid en onzin, extra leuk omdat de ik-verteller steeds probeert niet te erg met zijn vrienden mee te doen, hij wil toch ook graag een nette jongen zijn. ‘We reden. We stapten af. Etienne en Marvin smeekten. We reden verder. We reden de hele dag.’ ‘Ja!’ zette ik in de kantlijn.
Het langste verhaal volgt de geschiedenis van Eline, die in een soort heropvoedingsgesticht terechtkomt, waar ze, samen met andere jonge vrouwen, net zo lang wordt gemaltraiteerd tot ze van gedrag verandert, al komt het niet echt zover. Hier weer somberheid en ernst. Via terugblikken krijgen we een inkijkje in het leven van deze onzekere, snel beïnvloedbare vrouw, die steevast de verkeerde keuzes maakt. Opnieuw die merkwaardige Andriessen-stijl waar ik steeds vaker aan bleef hangen. Met zinnen als deze: ‘Meer dan eens is hij gepakt wanneer hij na “het even de mond natmaken” bij de slijter, waar hij makkelijk naar toe had kunnen lopen, terug naar huis toch weer de Audi nam.’ Of deze: ‘Toen ik wist dat Ilja voor mij geen bevlieging was en hij ook mij niet als zodanig zag, heb ik hem mijn droom verteld.’ Met mijn schoolmeesterige blik op scherp weet ik snel wat ik zou veranderen, maar ik hou me in. Deze schrijver wil het blijkbaar zo, anders had hij het wel anders opgeschreven. Veel van dit soort zinnen heb ik aangestreept, ik ben nu eenmaal onverbeterlijk. ‘Op zoek naar een stijl’, zo zou je deze inhoudelijk boeiende verhalen kunnen typeren, de schrijver wil zich niet neerleggen bij de huidige gebruikelijke schrijfkunst. Hij zoekt en zoekt.