Zo komt het Concertgebouw volgend seizoen met een nieuwe serie van veertig (!) concerten op de zondagmiddag. De stichting Opera Mundi heeft beslag weten te leggen op de Parkkerk in het Vondelpark en is nu bezig deze ruimte geschikt te maken voor kleinschalige operaprodukties. En sinds kort kunnen we ons verheugen in het bestaan van het Centrum Nieuwe Koormuziek dat in de Posthoornkerk, een tot in de puntjes gerestaureerde kerk aan de Haarlemmerhouttuinen, onderdak heeft gevonden.
Dat het koorleven een bloeiend bestaan leidt, mag bekend zijn. Het Centrum Nieuwe Koormuziek, dat onder andere het Koor Nieuwe Muziek van Huub Kerstens onder haar vleugels heeft, richt zich echter specifiek op het hedendaags repertoire voor koren. Alle koren die zich op dit terrein (en op voldoende niveau) bewegen, zijn welkom. En zo gaf afgelopen zondag het Nederlands Studentenkoor acte de presence.
Hoewel dit koor al op haar twintig-jarig jubileum afstevent, is het zich pas onder leiding van dirigent Daniel Reuss, die vier jaar geleden aantrad, op de moderne (Nederlandse) koorliteratuur gaan toeleggen. Met groot succes, zoals uit deze uitvoering bleek.
Piece de resistance vormde het nieuwe stuk dat de Rotterdamse componist Hans Koolmees in opdracht van het koor heeft geschreven: De naam. De tekst is geleverd door niemand minder dan kinderboekenschrijver Paul Biegel en behelst de treurige lotgevallen van een jongetje dat 72 namen heeft, maar zijn echte naam alleen mag onthullen aan degene die echt van hem houdt. Hij praat zijn mond voorbij en zijn geliefde zal voorgoed in een kooitje opgesloten blijven.
Deze tekst, die in drie delen wordt voorgedragen, is door Koolmees omlijst met de hem eigen krachtige muziek. Korte, stravinskiaans aandoende motieven worden omgekeerd en opnieuw in elkaar gepast, terwijl onopvallende harmonische veranderingen de spanning doen stijgen. Deze obstinate en haast rituele muziek maakt halverwege, conform de tekst, plaats voor een even sober maar veel breekbaarder idioom waarin verwondering en de eerste tekenen van verdriet doorklinken.
Koolmees’ muziek correspondeert mooi met de lichte toon van het sprookje. Het koor, inmiddels aan het eind van de tournee, had het stuk goed in de vingers. Evenals de prachtige Trois chansons van Ravel en A cette heure du jour van Ton de Leeuw, een werk waarin sterk polyfone strofen worden afgewisseld met heel eenvoudige, haast enkelstemmige delen.
Het hoogtepunt vormde echter Im Gestein (op tekst van Paul Celan) van Robert Heppener, dat vorig jaar met de Matthijs Vermeulen-prijs werd onderscheiden. Volkomen terecht, want Heppener, die al vaker heeft getoond goed met koren uit de voeten te kunnen, overtreft hier zichzelf. Begint het werk uiterst ingetogen met een lang uitgerekte toon, in de volgende deeltjes ontvouwt zich een ingewikkeld vlechtwerk van stemmen, dat bovendien grillige harmonische wendingen ondergaat. Daarom is het verbazingwekkend hoe transparant deze muziek blijft. Maar het meest ontroerend is de spontaniteit van Heppeners muziek: lyriek en expressiviteit weet hij te combineren met een onopgesmukte directheid.
Zo lijkt de Posthoornkerk de zoveelste plek te worden waar veel interessants te horen valt. Dat bleek overigens geen exclusieve ontdekking: de zaal was tot de nok vol.