Op een goede dag zat de Turks-Duitse schrijver Feridun Zaimoglu in het café naar buiten te kijken en realiseerde zich dat de voorbij schuifelende oude Turkse vrouwen ooit jong waren geweest. De roman Leyla was het gevolg. Zaimoglu heeft zijn roman gebaseerd op zes tapes waarop hij zijn moeder interviewt over de tijd dat zij een meisje in Turkije was. De roman eindigt met de aankomst van de hoofdpersoon, Leyla, op een treinstation in Duitsland. In Leyla treedt de voorgeschiedenis van de Turkse emigranten in Duitsland op de voorgrond. De roman speelt in het roerige Turkije van de jaren vijftig. De Koude Oorlog hakte een nog grotere kloof tussen de islam en de moderniteit. Onder het vaandel van de Verenigde Naties vochten duizenden Turken in Korea en de afkeer van de bolsjewistische buren zat diep. Tegelijkertijd bestond de angst voor het losbandige Westen en het verlies van de traditionele waarden. Zaimoglu voert deze spanningen van het grote toneel naar een Turks dorpje. De stormachtige ontwikkelingen binnen de Turkse cultuur gaan hier stapvoets verder.
Het meisje Leyla is de jongste van een gezin met vijf kinderen. De roman volgt haar schooltijd, huwelijk en haar angst voor haar tirannieke vader Halid. Deze is een agressieve ritselaar die het gezin onder zijn heerschappij dwingt. Als hij weer bonen krijgt voorgeschoteld, grijpt hij woedend naar de koran: ‘Hier staat het, schreeuwt hij, jullie zijn mijn ondergeschikten. De sleutel van het paradijs is in mijn handen, hondengebroed.’ Halid heeft het paradijs tot dusver nog niet veel dichterbij weten te brengen, zoals Leyla opmerkt: ‘Wij leven in een welriekende armoede: lavendel, jasmijn, zeepschuim.’
Leyla bekijkt haar weinig opwekkende leven met ongeschoolde ogen: ‘Ik ben het jongste kind. Men heeft me opgevoed niets te zien en niets te horen, het hoofd af te wenden en niets te weten.’ Zij zoekt niet naar verklaringen voor haar situatie, maar lijkt de dagelijkse last vooral te dragen. Toch vertraagt de sloffende gang van het boek het leestempo niet. Door Leyla’s onwetendheid worden de schijnbaar betekenisloze gebeurtenissen – het trekken van amandelen, de eerste ongesteldheid – uitvergroot. Omdat de gewenning en het onbegrip de fundamentele oorzaken van haar ellende bedekken maar niet wegnemen, ontaardt elk klein drama in een buitenproportionele angst. De roman wordt bijna volledig vanuit Leyla’s perspectief verteld, waardoor de lezer zit opgesloten in een panische wereld met het ritme van de dagelijkse sleur.
Ook de islam is in de roman nauwelijks een verklarend principe. De wetten van vader Halid domineren veel sterker. Djinns, dromen en bezweringen zijn voor de familie wel een manier om de realiteit te beheersen. Leyla’s moeder houdt bijvoorbeeld een spreekuur voor de vrouwen in de buurt waarin zij haar voorspellende dromen verklaart. Tegelijkertijd lijkt deze waarzeggerspraktijk eerder een poging om uit het sociale isolement te ontsnappen dat Halid de familie heeft opgelegd, dan een spirituele exercitie. Religie speelt in Leyla een zeer ambivalente rol. Over het radicale karakter van Leyla’s broer Djengis merkt de moeder op: ‘Hij gelooft dat hij onverslaanbaar is als hij de tradities eert. Maar het leven is sterker.’ In de harde overlevingsstrijd van de familie verlost religie niet, maar omlijst het verhaal. Spiritualiteit is in de roman vooral een vorm waarin soms het onheilspellende, soms het hoopvolle zich manifesteert.
Ondanks de verschrikkingen van Leyla’s leven wordt zelfs Halid niet als de verpersoonlijking van het ‘kwaad’ neergezet. Zaimoglu beschrijft, maar schrijft nergens naar een moraal toe. Hierdoor is Leyla geen ‘bevrijdingsverhaal’. Als Leyla op zestienjarige leeftijd trouwt, probeert ze in de eerste plaats een goede vrouw voor haar overspelige echtgenoot Metin te zijn. Aan het einde van de roman verhuist ze naar Duitsland, niet om aan de islam te ontsnappen, maar om haar man te volgen.
Toch is Leyla geen pessimistisch boek. In de pogingen haar leven te verbeteren, valt Leyla terug op een bijna primitieve overlevingsdrang. Ze dwingt haar man zijn affaires op te geven, maar voor alles blijft ze simpelweg geloven dat de mens in principe goed is. Waar dit geloof vandaan komt wordt nergens in de roman echt duidelijk. Optimisme is in Zaimoglu’s roman in de eerste plaats onverzettelijkheid. Hierdoor glijdt Leyla niet af in een al te makkelijk medelijden met zielige Turkse meisjes.
Leyla bracht in Duitsland een sensatie teweeg. In de Duitse media werd het boek aangegrepen om zicht te krijgen op de hoop en verwachtingen waarmee de eerste generatie emigranten in Duitsland aankwam. Volgens Leyla’s echtgenoot is Duitsland een land waarin de mensen niet donker zijn ‘zoals wij’, maar ‘met een lichte glans zijn gezegend’; Duitsers grijpen niet naar messen en ruiken naar zeep en wanneer een broodje uit je hand valt, kun je het oprapen, want het is niet vies. Voor Leyla is Duitsland echter vooral het land waarin mannen gokken en zich aan vrouwen vergrijpen. De tegenstelling tussen deze voorstellingen van Duitsland als paradijs en profaan pretpark, wordt in de roman niet opgelost. Maar voor haar vertrek naar het onbekende land neemt Leyla stelling: ‘Ik zal de armoede niet als mijn noodlot accepteren. Ik zal de wetten van mannen niet als Gods woord begrijpen.’
In Nederland roept het Duitse succes van Leyla de vraag op waarom hier bijvoorbeeld wel Marokkaanse en Iraanse, maar nauwelijks vooraanstaande Turkse schrijvers zijn.